Na de intensieve feestdagen val je een beetje in een gat. Niet zomaar begint men op de eerste sjabbat na Soekot met het lezen van Berésjiet in het synagogale leesrooster. Alsof je allcs weer even opnieuw moet bekijken – je omgeving, je relaties, werk, en de wereld na drie weken van drukte en het opwekken van religieuze energie voor de rest van het jaar. En niet zomaar heet de nieuwe maand die een kleine week na Soekot begint niet chesjvan, maar mar-chesjvan – bittere chesjvan, om het katerige gevoel te beschrijven van een maand zonder feestdagen na de zo volle maand tisjri. In feite moeten we na Soekot twee maanden wachten op het volgende feest: Chanoeka. Best moeilijk dat afkicken van die rijke en (te?) overvloedige feestmaaltijden … En het korter worden van de dagen en het afnemende zonlicht helpen dan ook niet. In de moderne tijd denken we dat in het Westen uiteraard ‘op te lossen’ door massaal chips, chocolade en andere lekkernijen in te slaan, die ons deze feestloze periode tot Chanoeka moeten doorloodsen.
Overigens kwam ik op Internet nog wat aparte vraagjes tegen over Soekot op de website van Srugim – de site voor de gehaakte keppeltjes gemeenschap die echter best hardliner-standpunten innemen. Een beetje mosterd na de maaltijd, maar dan weet u ten minste wat u volgend jaar te doen staat …
Een van de rabbijnen die op die site prominent vragen beantwoord, is rabbijn Shlomo Aviner uit Beth-El, een belangrijke rabbijn uit het religieus-zionisme. Zo heeft hij een wat warrig antwoord op de vraag op je een niet-Joodse gastarbeider de soeka mag binnenlaten. Volgens mij is dat nooit een probleem geweest, maar de rabbijn verwijst naar kabbalistische bronnen waarin de soeka een echte sacrale ruimte wordt, waarin de zeven rechtvaardige gasten (Ushpizin) werkelijk aanwezig zijn en zich storen aan de niet-Joodse gastarbeider. Bovendien vertoef je in de ‘schaduw van het geloof’ (een uitdrukking uit de Zohar) en daar is natuurlijk geen plaats voor mensen met een ander geloof. Gelukkig wordt de kabbalistische soep minder heet gegeten dan hij wordt opgediend. Het is slechts een gewoonte uit vroomheid en geen halacha, die pas in de latere literatuur verschijnt. Het is dan ook niet verboden als er een reden is om de gastarbeider toe te laten in de soeka – bijvoorbeeld om schoon te maken of om een oudere te verzorgen.
Een ander onderwerp van de rabbijn betreft de ‘belangrijke’ vraag of het is toegestaan door de soeka te lopen als je hiermee de weg afsnijdt, een short cut maakt. Elders in de halachische literatuur vind je namelijk wel een verbod om de Tempelberg te betreden om daarmee je weg te bekorten (Misjna Berachot 9:5), of om de synagoge als short cut te gebruiken. De conclusie van de rabbijn is dat het is toegestaan en dat de soeka in deze niet te vergelijken is met de sjoel of de Tempelberg.
Beide vragen laten in mijn ogen echter wel zien dat de soeka-ruimte een grotere mate van sacraliteit krijgt toegedicht dan in het verleden – mogelijk onder invloed van de mystiek.
Ook rabbijn Aviner lijkt zich na Soekot te vervelen, gezien zijn antwoord op een vraag over de killerclowns die blijkbaar ook in Israël opduiken. De rabbijn benoemt het verschijnsel als een kwaad, omdat het volgens de Joodse ethiek en wet verboden is mensen bang te maken. Wanneer de clown een kind is, dan zijn de ouders er verantwoordelijk voor dat het een dergelijk gedrag niet vertoont. Zo verwijst Aviner naar rabbijnen die kinderen met Poerim verbieden vuurwerk af te steken, omdat dat mensen schrik aanjaagt. Voor het aanjagen van angst kan volgens de halacha echter geen schadevergoeding worden betaald – het is een zaak voor de Hemelse rechtbank. De rabbijn komt tot slot met een verrassende oplossing voor kinderen die bang zijn voor een killerclown: het kind moet worden getraind om niet bang te zijn. Hoe? Gewoon door jezelf – na afstemming met het kind – uit te dossen als (killer)clown en het net zo lang bang te maken tot het niet meer bang is …
Sjabbat sjalom en veel succes met het overbruggen van de periode tot Chanoeka!