Ook de in Praag achtergebleven Joden, onder wie Kafka, zagen de gevolgen van de oorlog. Al in september 1914 kwamen op het station van Praag Joodse vluchtelingen uit Galicië aan, op de vlucht voor geweld en plundering. Arme Joden die Jiddisj of Pools spraken. En de stroom vluchtelingen zwol aan. Waren het in september nog zo’n 2.000, eind 1914 lag het aantal vluchtelingen al ruim boven de 10.000.
Voor de vluchtelingen moest worden gezorgd en dat deden de Joden van Praag. In Das jüdische Prag, een uitgave van het zionistische Selbstwehr uit 1917 met een verhaal van Kafka, staat ook een bijdrage van één van de vluchtelingenkinderen, Sarah Maiblum. Ik neem het maar helemaal over:
Over de liefdadigheid van de Praagse Joden is Sarah Maiblum zeer te spreken. Ze beschrijft het echter iets te mooi. Tussen de orthodoxe Joden uit Galicië en de al verregaand geassimileerde Joden van Praag bestonden grote verschillen. Sprake was, schrijft Kafka’s biograaf Stach, van een ‘kulturellen Schock’. Kafka registreerde dit feilloos toen hij op 24 november 1914 in de Tuchmachergasse was. Daar deelde het ‘Versorgungskomitee für jüdische Flüchtlinge’ die dag ‘oud ondergoed en kleding’ uit. In de vertaling van Nini Brunt:
‘Liefdadigheid is toch meer waard dan al deze lompen.’ De Praagse Joden keken veelal neer op de naar hun mening achtergebleven Joden uit het oosten. Maar andersom was dat eveneens het geval. En dat is alleszins terecht, meent Kafka. Nadat hij de ‘Vortragszyklus Ost und West’ had bijgewoond met voordrachten van zijn vriend Max Brod en een zekere W(iesenfeld), noteert hij op 11 maart 1915 in zijn dagboeken:
Op 16 september 1915 vinden we deze dagboekaantekening:
Vijf jaar later, september 1920, vinden we daarvan de echo terug als Kafka aan Milena Jesenská schrijft dat, had hij zelf kunnen kiezen, hij een kleine Joodse jongen uit het oosten had willen zijn, zonder een spoor van zorgen.
In 1920 bevonden zich in Praag opnieuw Joodse vluchtelingen uit het oosten. Wie Dagboek 1920 van Isaac Babel heeft gelezen, weet voor welke gruweldaden deze Joden toen op de vlucht waren. Kafka zag op 6 september van dat jaar ‘russisch-jüdische Auswanderer’ die in de feestzaal van het Joodse raadhuis waren ondergebracht, in afwachting van een uitreisvisum naar Amerika. Vaders, moeders, meisjes en jongens, in een paar weken zal men in Amerika zijn, schrijft Kafka in zijn brief aan Milena van een dag later. ‘So einfach ist es allerdings nicht,’ voegt hij daar echter wel aan toe, ‘Ruhrfälle sind dort schon vorgekommen, auf der Gasse stehn Leute und schimpfen durch die Fenster herein (…)’ ‘Aber wenn man klein ist, schnell alles überblickt und beurteilt, was kann einem dan geschehn?’
In die context staat de passage over een kleine Joodse jongen uit het oosten. Kafka formuleerde het zo:
Die keus had Kafka echter niet. In een brief van november 1920 legt hij dat, zou je kunnen zeggen, aan Milena uit.