Uit de vervolging en bestraffing van Heinz Liepmann moet men niet de indruk krijgen dat het voor de oorlog in Nederland alleen maar kommer en kwel was voor Duitstalige Joodse schrijvers. In het bijzonder twee uitgevers, Emanuel Querido en Gerard de Lange, gaven een aantal schrijvers de kans toch te publiceren. Voor de Exilliteratuur waren zij van bijzondere betekenis. Wie daarin is geïnteresseerd, vindt veel wetenswaardigheden in de Erinnerungen eines Verlegers van Fritz Landshoff die aan de uitgeverij van Querido was verbonden. Uit die herinneringen haal ik dat Georg Hermann Querido en De Lange heeft gestimuleerd om boeken uit te geven die in Duitsland niet meer konden verschijnen. Georg Hermann woonde al vanaf maart 1933 in Nederland (hij was na een huiszoeking uitgeweken) en ook zijn boeken werden op 10 mei 1933 verbrand. Hij was een bekend en ook geliefd schrijver. Iedereen kende voor de oorlog zijn romans Jettchen Gebert en het vervolg Henriette Jacoby. Jettchen Gebert, dat in 1906 was verschenen, kende in 1927 al de 120e druk.
Ook Georg Hermann is een nu vrijwel vergeten schrijver, al is in Duitsland zijn verzameld werk uitgebracht. De aandacht van literatuurhistorici voor zijn werk is ook beperkt. Er is een proefschrift uit 1974, van de hand van C.G. van Liere. En er is een bundel artikelen over Georg Hermann, in 2004 uitgegeven in de serie Conditio Judaica, Studien und Quellen zur deutsch-jüdischen Literatuur- und Kulturgeschichte.
Dat was voor de oorlog wel anders. Siegfried E. van Praag behandelt in zijn boeken Wereldburgers uit 1933 en De arend en de mol uit 1973 ook Georg Hermann, wiens romans Jettchen Gebert en Henriette Jacoby, schrijft Van Praag in 1973, 'als de delicatesse van de joodse bourgeoisie van mijn jonge jaren golden.' In 1933 schreef Van Praag dat er misschien 'geen moderne schrijver is die op charmantere wijze, op vanzelfsprekender wijze Jood is dan deze auteur' en prijst hij 'die volkomen vanzelfsprekende Joodschheid, die het werk van Hermann kenmerkt.' Hermann is 'het type van een beschaafde Duitsche Jood.' Zijn taal heeft 'de glans van de oude meubelen van onze ouders.'
Georg Hermann is als Georg Borchardt op 7 oktober 1871 in Berlijn geboren en Berlijn zal de stad blijven waar zijn boeken zich afspelen. De schrijversnaam Hermann verwijst naar de voornaam van zijn vader die in 1890 overleed en die hij met dat pseudoniem heeft willen eren. In het proefschrift van Van Liere staan twee prachtige portretten van voorouders van moederskant, Rabbi Schemuel en Simche Bresch Broh. De laatste moet volgens overlevering 36 en in ieder geval 24 kinderen hebben gehad van wie een dochter getrouwd was met een zekere Gebert en die naam leeft in de romans van Georg Hermann voort.
De geschiedenis van Jetje Gebert speelt zich af in het Berlijn van 1840. In die Biedermeiertijd was het burgerlijke leven in Berlijn niet gemakkelijk voor een bij familie ondergebrachte wees als Jetje Gebert. Het loopt slecht met haar af en de lezer die haar in zijn hart heeft gesloten, lijdt mee. De Joodse identiteit van de romanpersonen speelt geen grote rol. Van een Joods (religieus) leven en ook van antisemitisme valt in de romans niets te bespeuren. Toch is dit niet alles. In de familie van Jetje Gebert zijn er nog bedenkingen tegen gemengde huwelijken. Uit Joods zelfrespect. Tegen de christelijke huwelijkskandidaat wordt gezegd: 'je vergeet een zekere trots, die onze familie heeft: dat we juist als Joden hier gezien en geacht zijn. Als mijn vader zichzelf en ons had laten dopen - en dat is hem meer dan eens te kennen gegeven - dan zouden we nu Von Gebert heten en officieren en regeringsraden zijn. En dat we dat niet gedaan hebben en niet hebben toegegeven en op geen enkele manier onze gezindheid verkocht hebben, dat is onze trots, en we willen ook niet graag, dat die voor de toekomst te niet gaat.'
Hermann was een geassimileerde en beschaafde Duitse Jood en zijn opvattingen, zo durf ik wel te constateren, wijken niet af van die van zijn romanfiguren. Typerend voor hem lijken de woorden: Juden wo sie am besten waren, in den Grossstädten Deutschland. Hermann heeft eens geschreven dat Joden als Einstein (er volgen nog meer namen) waardevoller zijn dan alle Rabbinim in Gelée serviert. Nee, religieus was Hermann zeker niet. Het betekent echter niet dat hij ook afstand neemt van zijn jodendom. Ich habe mein Judentum weder vergessen, noch je verleugnet, schrijft hij uitdrukkelijk.
Jettchen Gebert en Henriette Jacoby heb ik met plezier gelezen. Het is een aansprekend verhaal. Bovenal geeft het een boeiend tijdsbeeld en dat geldt ook voor de andere romans van Hermann. Daarin ligt nog steeds het belang van zijn boeken. Maar erkend moet worden dat veel boeken, vooral ook de vijfdelige romancyclus Die Kette, die veel autobiografische elementen bevat, enigszins verouderd overkomen, in taalgebruik en in wijdlopigheid. 'De glans van de oude meubelen van onze ouders.'
Menno ter Braak heeft op 16 maart 1937 in zijn krant Het Vaderland beschreven hoe een gesprek met Georg Hermann, een 'klein en gemoedelijk heertje' verliep. In het gesprek, aldus Ter Braak, 'overweegt de genoeglijke veelheid van aspecten, zoals de eenheid van standpunt erin ontbreekt. Een gedachte wordt opgeworpen om de inval, en met plezier weer losgelaten voor een nieuwe inval.' Georg Hermann plaudert schrijft Menno ter Braak boven zijn artikel.
In 1991 heeft Laureen Nussbaum de Briefe aus dem Exil 1933-1941 an seine Tochter Hilde uitgegeven. Die brieven zijn, zoals Weidermann terecht opmerkt, hartverscheurend. Uit die brieven kreeg ik niet de indruk dat Hermann in die tijd zijn Jood-zijn sterker is gaan beleven. Niet religieus en nog steeds geen zionist. Hij vond Palestina maar niets voor een geciviliseerde Europeaan. Zijn dochter aan wie de brieven zijn gericht, dacht daar anders over. En een andere dochter is na de oorlog in Israël gaan wonen. Zo gaat dat.
Over het Duitsland, dat hij heeft moeten verlaten, is hij echter duidelijk: Mars und die Dummheit und die Lüge, diese drei modernen Grazien, regieren. Voor de beschaafde en humane Duitse Jood was dat een reden om weinig hoop meer te hebben op een menselijke toekomst voor zijn kinderen en kleinkinderen. Ik ben hopeloos gedeprimeerd, schrijft de zieke en in geldnood verkerende schrijver aan zijn dochter, ik zal deze wahnsinnigste aller Welt niet lang meer meemaken. Ook na mei 1940 schrijft hij - onder censuur - nog steeds brieven, de laatste op 9 juli 1943. Enkele maanden daarna is Georg Hermann gepakt en in Westerbork terechtgekomen. Philip Mechanicus heeft hem daar ontmoet en schrijft op 9 september 1943 in zijn dagboek uit Westerbork: 'De oude letterkundige Georg Hermann, de schrijver van Jettchen Gebert, loopt als een deur zo stijf, maar in stranddracht met een pet en een wandelstok rond en vraagt iedereen: Na, mein Freund, gibt's Neues? Sie wissen doch so viel. En vertelt gemoedelijke grapjes, zoals in Jettchen.' Op 16 november 1943 is Georg Hermann op transport naar Auschwitz gesteld. Hoogstens enkele dagen heeft hij nog geleefd.