Veel aandacht voor Paul Celan dezer dagen. Gisteren was in het Goethe Institut ‘Jazz avec Celan’, een ‘dialoog tussen enkele gedichten van Celan’ en vijf jonge jazzmusici. De prachtige maar dure tweetalige uitgave met de verzamelde gedichten van Paul Celan uit 2003 is nu voor een veel lager bedrag te koop. En in februari van dit jaar is de briefwisseling tussen Ingeborg Bachmann en Paul Celan in Nederlandse vertaling uitgebracht. De Duitse uitgave van enige jaren geleden had als titel Herzzeit. De Nederlandse vertaling moet het doen met Een dramatische liefde.
De titel Herzzeit was overgenomen uit een gedicht van Celan, Köln, Am Hof, van oktober 1957. De relatie tussen Celan en Bachmann was toen weer opgebloeid. De eerste drie regels van dat gedicht luiden:
die Geträumten für
die Mitternachtsziffer.
In de uitgave van de verzamelde gedichten is Herzzeit door Ton Naaijkens vertaald met Harttijd, in de door Paul Beers vertaalde briefwisseling echter met Tijd van het hart. Misschien omdat het woord Harttijd buiten de context van een gedicht niet fraai klinkt, maar jammer is het wel. Herz is een sleutelwoord in de gedichten van Celan, in eerdere gedichtenbundels veelal zonder toevoeging gebruikt, later in verschillende samenvoegingen zoals Herzschlag en Herzton en in neologismen zoals Herzzähne en Herzfinger. Herzzeit is dan ook een veel passender titel voor de briefwisseling dan het zo algemene Een dramatische liefde. Een dramatische en hartstochtelijke liefde was het al met al zeker, zinnelijk en geestelijk, schrijft Celan in één van zijn brieven.
De relatie begon al in 1948, toen zij elkaar in Wenen ontmoetten, kort voordat Celan naar Parijs ging. De briefwisseling opent meteen al met een gedicht, In Egypte, dat exemplarisch is voor Celan en voor de relatie tussen Celan en Bachmann. In Nederlandse vertaling (van Ton Naaijkens) luidt het:
Je moet wie je ziet in het water, zoeken in haar vreemdelingenoog,
Je moet hen het water uit roepen: Ruth! Noëmie! Mirjam!
Je moet hen mooi maken als je bij de vreemdelinge ligt.
Je moet hen mooi maken met het vreemde wolkenhaar.
Je moet tegen Ruth en Mirjam en Noëmie zeggen:
kijk, ik slaap bij haar!
Je moet de vreemdelinge naast je het mooist maken.
Je moet haar mooi maken met de pijn om Ruth, om Mirjam en Noëmie.
Je moet de vreemdelinge zeggen:
Kijk, ik sliep bij hen!
Toen Celan dit gedicht schreef was hij 27 jaar en uit zijn geboorteland verdreven. De titel van het gedicht, In Egypte, verwijst daarnaar. Bachmann was 21 en had een geheel andere achtergrond dan Celan. Als de je uit het gedicht met een vreemdelinge slaapt, kan hij zich niet losmaken van de pijn om Ruth, Noëmie en Mirjam, namen die staan voor de Joodse vrouwen met het vreemde wolkenhaar die een graf in de wolken hebben / daar lig je niet krap (Todesfuge). Opvallend is dat Barbara Wiedemann en Bertrand Badiou in hun achter in de briefwisseling opgenomen commentaar met nadruk opmerken dat Bachmann niet de vreemdelinge uit het gedicht is. Gelet op de Kommentierte Gesamtausgabe van de gedichten van Celan, is In Egypte mogelijk al ontstaan voordat Celan en Bachmann elkaar leerden kennen. Dat kan de opmerking van Wiedemann en Badiou verklaren.
Wezenlijker is dat om het gedicht te lezen en te verstaan het ook niet belangrijk is of Bachmann de vreemdelinge is. In het gedicht heeft de vreemdelinge niet voor niets geen naam. Daaraan doet niet af dat Celan jaren later aan Bachmann schrijft: Telkens als ik ‘t lees, zie ik jou dit gedicht binnen gaan. Dat ligt in de persoonlijke sfeer en roept hoogstens de vraag op of ook Bachmann voor Celan een vreemdelinge was als in het gedicht bedoeld. Voor het begrijpen van de gedichten van Celan en Bachmann, zo wil ik hiermee zeggen, behoef je de briefwisseling niet te raadplegen. De briefwisseling tussen Bachmann en Celan is echter op zichzelf beschouwd al boeiend genoeg om te lezen. Een grote liefde, niet zonder dramatiek en verwoord door twee dichters.
Bachmann heeft zeker begrepen wat in Celan omging. Maar zij had ook haar eigen angsten en was soms geïrriteerd als Celan daar onvoldoende oog voor had. Celan is de dichter die tot het uiterste de sjoa in woorden heeft proberen te vangen. Alleen daardoor wordt begrijpelijk waarom hij de recensie van Blöcker en het plagiaatverwijt van Claire Goll zo zwaar opnam. Zie daarover mijn column van 6 maart 2009. Blöcker had in zijn recensie o.a. geschreven dat Celan tegenover de Duitse taal een grotere vrijheid heeft wat aan zijn herkomst kan liggen. Celan reageert hierop als door een antisemitische adder gebeten. Celan voelde zich ten diepste aangetast en dat is verwoord in de brief aan Bachmann van 12 november 1959: Je weet ook - of liever: je wist het eens - wat ik in de Todesfuge heb proberen te zeggen. Je weet - nee, je wist, en daarom moet ik je er nu aan herinneren – dat de Todesfuge ook dit voor mij is: een grafschrift en een graf. Wie over de Todesfuge datgene schrijft wat deze Blöcker daarover geschreven heeft, die schendt de graven. Ook mijn moeder heeft alleen dit graf.
In 1971, een jaar na de zelfgekozen dood van Celan verschijnt Malina, een roman van Bachmann. Zij had daarin alsnog een tekst gevoegd: De geheimen van de prinses van Kagran. Daarin treedt een vreemdeling op die zegt: ‘Mijn volk is ouder dan alle volkeren ter wereld en het is in alle windrichtingen verstrooid.’ In die vreemdeling herkennen we Celan en het woord vreemdeling wijst terug naar het gedicht In Egypte. Bovendien eindigt de ingevoegde tekst met de woorden: Ik weet nu, ik weet! Dan gaan je gedachten o.a. naar de brief van 12 november 1959. Of echter Celan, ook door Bachmann, wel onvoorwaardelijk te volgen was in zijn reacties op de recensie van Blöcker en het plagiaatverwijt van Claire Goll, is het onderwerp van de volgende column.
Een dramatische liefde, Briefwisseling Ingeborg Bachmann-Paul Celan, vertaald door Paul Beers, Persona nr. 4, J.M. Meulenhoff, Amsterdam 2010.