Februari 1937. Zo’n zeven of acht jongeren komen heimelijk bij elkaar in een woning in Berlin-Grünewald. Voorgelezen wordt de in een Zwitserse krant gepubliceerde open brief die Thomas Mann aan de universiteit Bonn richtte nadat hem het Duits staatsburgerschap was ontnomen en hij door de universiteit van de lijst van eredoctoren was geschrapt. Een van die jongeren was de toen 16-jarige gymnasiast Marcel Reich-Ranicki die op 18 september jl. is overleden.
De reactie van Reich-Ranicki op de open brief van Thomas Mann staat in zijn boek Mein Leben (ik heb alleen de oorspronkelijke uitgave, niet de Nederlandse vertaling). Reich-Ranicki:
Toen de brief was voorgelezen, schrijft Reich-Ranicki, ben ik weggegaan, ‘ich wollte allein sein – allein mit meinem Glück.’
Wie mijn vorige column heeft gelezen, weet dat Thomas Mann al eerder, begin februari 1936, een open brief publiceerde. Maar ik citeerde vooral de latere open brief aan de universiteit Bonn, omdat Thomas Mann daarin zijn weerzin tegen het Derde Rijk nog duidelijker en scherper heeft verwoord. De passage die Reich-Ranicki de centrale gedachte van Thomas Mann noemt, citeerde ik echter niet. Het gaat om deze zin:
Thomas Anz schrijft in zijn boek over Reich-Ranicki terecht dat diens herinneringen ‘eine in vieler Hinsicht exemplarische Geschichte des 20. Jahrhunderts in Deutschland’ vormen. Lezen dus! Twee aspecten die mij intrigeren, wil ik naar voren halen, beter gezegd proberen aan te raken. Waarom is Reich-Ranicki in 1958 weer naar Duitsland gegaan? Wat betekende het jodendom voor hem?
Verliefd op literatuur
Voor het antwoord op de eerste vraag, waarom is Reich-Ranicki in 1958 weer naar Duitsland gegaan, moeten we terug naar die 16-jarige gymnasiast in Berlijn. Reich-Ranicki was in 1920 in Polen geboren maar kwam in 1929, toen de zaak van zijn vader failliet was gegaan, met zijn ouders naar Berlijn, naar ‘het land van de cultuur’.
In zijn herinneringen vertelt Reich-Ranicki dat hij nooit meer zoveel gelezen heeft als in de tijd dat hij in Berlijn het gymnasium bezocht. Reich-Ranicki was verliefd:
Al in zijn gymnasiumtijd las Reich-Ranicki de Duitse klassieken, Goethe, Schiller, Kleist, Heine, en ‘vereerde’ hij Thomas Mann, de schrijver van de Buddenbrooks. Ook de schrijvers van wie in 1933 de boeken zijn verbrand, Joseph Roth, Stefan Zweig, Lion Feuchtwanger. Namen en titels waren weliswaar in de bibliotheken van de stad doorgestreept maar nog steeds te ontcijferen.
Het waren de twee kanten van Duitsland waarmee hij al op het gymnasium had kennis gemaakt. Daar werden, tot zijn verbijstering, de leerlingen nog met een rotting geslagen. Naast de liefde voor de literatuur, ‘das Glück, dass ich dem Deutschen verdankte’, bleef de angst voor ‘dem deutschen Rohrstock, dem deutschen Konzentrationslager, der deutschen Gaskammer, kurz: vor der deutschen Barbarei.’
Als Reich-Ranicki zich herinnert dat hem in februari 1937 de open brief van Thomas Mann is voorgelezen, voegt hij daaraan toe:
Als Jood met een Poolse nationaliteit is Reich-Ranicki op 28 oktober 1938 Duitsland uitgewezen. Naar Polen. Zijn ouders waren hem voorgegaan. De hoofdstukken uit Mein Leben over wat hem en de andere familieleden in Warschau is overkomen, behoren tot de meest indrukwekkende en aangrijpende van zijn autobiografie. Reich-Ranicki beschrijft ‘wozu Menschen fähig sind, wenn ihnen unbegrenzte Macht über andere Menschen eingeraumt wird.’ ‘Die Juden im Warschauer Getto … ist Grauenhaftes widerfahren.’ Reich-Ranicki heeft het getto overleefd. Zijn ouders niet. Zij zijn vermoord in het vernietigingskamp Treblinka. Reich-Ranicki stond op de ‘Umschlagplatz’ toen zij werden weggevoerd. ‘Ich wusste, dass ich sie zum letzten Mal sah.’
Genoeg. De vraag laat zich hiermee nog dringender stellen. Waarom is Reich-Ranicki in 1958 weer naar Duitsland gegaan? Het antwoord is mede te vinden in wat in Reich-Ranicki omging toen hij op 13 augustus 1955 vernam dat Thomas Mann de dag daarvoor in Zwitserland was overleden:
Reich-Ranicki kon in 1958 toch naar Duitsland gaan omdat Duitsland, ondanks alles, voor hem ook het land van Thomas Mann was.
Ich bin ein Jude
‘Ich bin ein halber Pole, ein halber Deutscher und ein ganzer Jude’, zei Reich-Ranicki in 1958 tegen Günter Grass. In zijn autobiografie neemt hij dat ‘ganzer’ terug. Hij kan niet, meent hij, ‘ein ganzer Jude sein’ omdat God in zijn leven geen rol speelt. Reich-Ranicki gebruikt hier dezelfde formulering als Canetti.
Nee, religieus is deze kleinzoon van een rabbijn zeker niet. ‘Das ist es’, schrijft hij, ‘was ich an der mosaischen Religion nicht ertragen kann: ihre Weigerung und Unfähigkeit, unzählige seit Menschengedenken existierende, aber längst sinnlos gewordene Gebote und Vorschriften zu reformieren.’ Dit is een wel erg grove versimpeling. Gelukkig schrijft hij ook: ‘Aber ich weiss zugleich und vergesse es nicht: Die Juden haben keine Schlösser und Paläste erbaut, keine Türme errichtet, keine Reiche gegründet. Sie haben nur Worte aneinander gereiht. Es gibt keine Religion auf Erden, die das Wort und die Schrift höher schätzen würde als die mosaische.’ Ook Reich-Ranicki en Amos Oz kunnen elkaar de hand schudden.
In 1973 publiceerde Reich-Ranicki zijn boek Über Ruhestörer, Juden in der deutschen Literatur. Omdat het boek de ‘Juden in der deutschen Literatur’ tot onderwerp heeft, is het opgedragen aan allen die door de Duitsers zijn vermoord, alleen omdat zij Joden waren. ‘Zu ihnen gehören mein Vater David Reich, meine Mutter Helene Reich, geb. Auerbach, und mein Bruder Alexander Herbert Reich.
Een ‘Ruhestörer’ was Reich-Ranicki zelf ook en Thomas Anz haalt uit dat boek verschillende zinnen aan die zowel op die Joodse schrijvers als op Reich-Ranicki slaan. Onder andere uit het hoofdstuk over Heine: ‘Ein geborener Provokateur war er und ein ewiger Ruhestörer’. Daarmee is meteen een eventueel misverstand uit de weg geruimd, want Reich-Ranicki hield van ‘Ruhestörer’ als Heine. ‘Ruhestörer’ is een geuzennaam. Het gaat mij echter vooral om het volgende.
Een van de hoofdstukken uit Über Ruhestörer, Juden in der deutschen Literatur, is getiteld Im magischen Judenkreis. Die drie woorden zijn afkomstig uit een door Reich-Ranicki in dat hoofdstuk overgenomen opmerking van Ludwig Börne uit 1832:
In Mein Leben staat het hetzelfde, voor Reich-Ranicki kennelijk belangrijke, citaat. Alleen de laatste zin ontbreekt maar aan de betekenis van het citaat doet dat niet veel af. Zo’n anderhalve eeuw later had Reich-Ranicki nog steeds dezelfde ervaringen als Börne. Daarvan geeft hij in zijn autobiografie verschillende voorbeelden. En altijd is zijn antwoord dan: ‘Aber sie haben schon recht, ich bin ein Jude.’
Tot slot
Als Reich-Ranicki in 1979 in China is en toevallig Yehudi Menuhin ontmoet, vraagt deze hem wat hij daar doet.
Bronnen:
Marcel Reich-Ranicki, Mein Leben, Stuttgart 1999.
Thomas Anz, Marcel Reich-Ranicki, München 2004.
Marcel Reich-Ranicki, Über Ruhestörer, Juden in der deutschen Literatur, München 1973.