Irmgard Keun

Leo Frijda

vrijdag 2 september 2016

Irmgard Keun en Joseph Roth, ik citeer diens biograaf David Bronsen, brengen anderhalf jaar met elkaar door. Oostende, Parijs, Wilna, Lemberg, Warschau, Wenen, Salzburg, Brussel en Amsterdam zijn de plaatsen die zij samen aandoen, dezelfde plaatsen waar Irmgard Keun haar roman Kind aller Länder laat afspelen. “Nach eigener Aussage”, schrijft Bronsen, “ist dieses Werk die Darstellung ihres Leben mit Roth, wobei dieser für den charmanten und verlotterten Emigrantenschriftsteller Modell steht, der sich und seinen familiären Anhang durch wunderliche pekuniäre Kunstgriffe über Wasser hält.”

Bronsen heeft Irmgard Keun (1905-1982) nog kunnen interviewen. Uit dat interview neem ik een passage over die mooi aansluit bij mijn vorige column over de te verschijnen Nederlandse vertaling van Roths Juden auf Wanderschaft. Keun moet tegen Bronsen het volgende over Roth hebben gezegd:

Zu seinen verwickeltesten Gefühlen gehörte seine Beziehung zum Judentum. Nichts ging ihm über die Juden, er liebte sie, aber zur gleichen Zeit konnte er furchtbar auf sie schimpfen. Er litt unter einem sehr jüdischen Minderwertigkeitskomplex, den er mehrmals in der Behauptung zum Ausdruck brachte, als Galicier sei er der letzte aller Juden. Trotzdem waren die frommen Ostjuden in seinen Augen beinahe Heilige, mit deren menschlicher Substanz die Westeuropäer sich nicht messen konnten. In Ostende kaufte er sich einmal einen grossen Sack und wollte damit auf Wanderschaft gehen, wie seine jüdischen Vorväter es getan hätten. Ständig schwankte er zwischen Verehrung und Ablehnung der Juden und blieb schon deshalb immer stark mit ihnen verbunden.

Irmgard Keun verliet op 4 mei 1936 Duitsland. Zij was niet Joods, maar de twee door haar toen al geschreven boeken werden door de nationaal-socialisten niet geapprecieerd. Haar nieuwste boek, Das Mädchen, mit dem die Kinder nicht verkehren durften, zou daarom juli 1936 bij Allert de Lange in Amsterdam verschijnen. Aan Arnold Strauss, haar vriend die in Amerika woont, schrijft Keun dat Allert de Lange “fabelhafte” schrijvers uitgeeft, onder wie Egon Erwin Kisch en Joseph Roth. “Ausser mir konnt’ich da keinen Arier entdecken.” Enkele dagen na haar aankomst in Oostende laat ze Arnold Strauss weten: “Es mag dir pathetisch klingen, aber ich betrachte es als heilige Aufgabe mitzuhelfen in meiner Art im Kampf gegen Nazitum, menschliche Sturheit, Schlappheit und Barbarei.”

In Oostende zal Irmgard Keun Egon Erwin Kisch, Stefan Zweig en Joseph Roth ontmoeten. Ik schreef daar al eens over in mijn column van 16 mei 2014 naar aanleiding van het verschijnen van Ostende 1936, Sommer der Freundschaft, geschreven door Volker Weidemann. Daarvan is sinds 2015 ook een Nederlandse vertaling voorhanden, uitgegeven door Cossee. In bedoelde column wees ik erop hoe Roth, ondanks zijn overmatig drankgebruik, niet alleen zelf onvermoeibaar bleef doorschrijven maar ook Irmgard Keun aanmoedigde hetzelfde te doen. Bovendien hielp hij Stefan Zweig bij het schrijven van diens Joodse legende Der begrabene Leuchter.

In de column van deze week valt de nadruk op Kind aller Länder, de roman van Irmgard Keun waaraan zij in 1937 is begonnen en die in het najaar van 1938 bij Querido is gepubliceerd. Al in 1939 volgde bij dezelfde uitgever een vertaling, van de hand van Alice van Nahuys. De titel luidde: Kinderen zonder land. Juni van dit jaar is een nieuwe vertaling verschenen, bij Lebowski, nu onder de meer correcte titel Kind van alle landen. Marcel Misset heeft de roman vertaald.

Irmgard Keun en Joseph Roth beëindigden hun relatie januari 1938. Na een reis naar Amerika gaat Keun nog datzelfde jaar in Amsterdam wonen, de stad die zij door Joseph Roth heeft leren kennen en waar haar boeken worden uitgegeven. Als op 10 mei 1940 de Duitsers ook Nederland binnenvallen, duikt ze onder. Enkele maanden later staat in een krant, de Daily Telegraph, het bericht dat Irmgard Keun in Amsterdam zelfmoord heeft gepleegd. In werkelijkheid duikt ze weer onder, nu echter bij haar familie in Duitsland.

Nog in Amsterdam hoort Irmgard Keun dat Joseph Roth op 27 mei 1939 in Parijs is overleden. Diens overmatig alcoholgebruik was daaraan mede debet. Dit brengt mij bij het toen al verschenen Kind van alle landen, waarin de hoofdpersoon, de ongeveer tienjarige Kully, opmerkt: “Mijn vader zegt dat hij langzaam zelfmoord pleegt en er alles aan doet om zijn leven te bekorten. Daarom rookt hij zoveel sigaretten van zwarte tabak en drinkt hij duizend drankjes in allerlei kleuren”.

Laat ik echter meteen benadrukken dat men Kind van alle landen niet slechts uit belangstelling voor Joseph Roth moet gaan lezen. Kind van alle landen is terecht aan de vergetelheid ontrukt. Arnon Grunberg onderstreept dit door in zijn voorwoord te wijzen op “de stelselmatige weigering van Kully om een oordeel te vellen waaraan het boek zijn kracht ontleend”. Zelfs over Hitler wordt het oordeel uitgesteld. “Als ik volwassen ben hoor ik wel wat er niet aan hem deugt”, zegt ze.

Hiermee is de toon gezet. De roman is geschreven vanuit het perspectief van een meisje dat na 1933 geen vaste grond onder de voeten meer heeft, maar alles om haar heen steeds goed in zich opneemt en daarop met slimme opmerkingen reageert. Een voorbeeld daarvan uit het begin van het boek:

Vroeger in Duitsland ging ik naar school, sindsdien kan ik lezen en schrijven. Toen wilde mijn vader niet langer in Duitsland blijven, omdat een regering vrienden van hem had opgesloten en omdat hij niet mocht praten en schrijven wat hij wilde. Waarom leren de kinderen in Duitsland dan eigenlijk nog praten en schrijven?

De roman speelt zich onder meer af in Amsterdam. Daar vinden we Kully in een café samen met haar moeder, een café “bij het station dat op het zwarte water drijft. De zon schijnt, schepen varen voorbij, motorboten meren vlak voor onze voeten af”. Ja, “Amsterdam is heel mooi. Het bestaat uit rivieren die grachten heten”.

Toen Irmgard Keun had gehoord dat Joseph Roth was overleden, Kind van alle landen was toen al verschenen, schreef zij een gedicht met de regel: “Wie soll ich aus dem schwarzen Blut der Grachten Kränze winden?” Kully hield van haar vader, niet altijd een gemakkelijke man om mee om te gaan, maar, zegt ze “hij wordt toch altijd weer lief”. In de roman zijn het de woorden van Kully, maar ze kwamen uit de pen van Irmgard Keun.

7 + 2 = ?
Wat een prachtige colum- ook hierdoor worden deze schrijvers aan de 'vergetelheid' onttrokken. Net als bij hen moeten wij onder een stevig glas erover doorpraten !!

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011

Columns 2010

Columns 2009

Doneren

Crescas kan niet zonder jouw steun. Met elke donatie, hoe klein ook, steun je onze activiteiten en zorg je dat wij nog meer voor Joods Nederland kunnen betekenen.