Na het succes van Chidoesj op het gebied van gelijkberechtiging bij militaire begrafenissen voor Joodse soldaten (zie vorige column) wil deze organisatie nu het gebrek aan burgerlijke begraafplaatsen in Israël aanpakken. Daartoe is een nieuwe petitie ingediend bij het Israëlische Hooggerechtshof.
Volgens een wet uit 1996 (!) hoort het ministerie voor Religieuze Zaken ervoor te zorgen dat er voldoende burgerlijke begraafplaatsen zijn in Israël. De Israëlische Rekenkamer (State Comptroller) constateerde dat er nauwelijks werk is gemaakt van deze wettelijke verplichting. Volgens Chidoesj is het nog erger, want op last van het genoemde ministerie zijn de laatste tijd diverse van dergelijke begraafplaatsen in kibboetsim gesloten!
Tja, Israël is als het gaat om ‘kwesties van religie en staat’ een merkwaardig land.
Hoewel er een wettelijk voorschrift is, weerhoudt dat het ministerie voor Religieuze Zaken er niet van om flink tegen te stribbelen in dit soort kwesties. Nota bene een overheidsinstantie die een wet niet uitvoert of in ieder geval traineert. Israël is hierin zeker niet uniek, want in heel veel landen bestaat een flinke kloof tussen keurige wetten (ideaal) en hoe het dagelijks leven er uit ziet (werkelijkheid).
De Israëlische politiek heeft dit soort gevoelige zaken nog steeds niet goed geregeld. Zo lang de ultra-religieuze partijen een sleutelpositie wordt gegund in de vorming van kabinetten, zal dat zo blijven. Er wordt in Israël steeds verwezen naar de zogeheten status quo van 1948. Die is al lang geen status quo meer, want in vergelijking met toen is de situatie ingrijpend veranderd. Toen slechts enkele honderden ultra-religieuze studenten die waren vrijgesteld van militaire dienst, nu gaat het om vele duizenden.
Uit onderzoek van Pew Research blijkt dat Israël behoort tot de groep van ruim twintig landen in de wereld met de meeste religieuze restricties in het openbare leven. Israël bevindt zich, aldus Pew, in de kopgroep met landen als Saoedi-Arabië en Iran. Naar mijn idee is het in Israël bij lange na niet zo erg als in de genoemde landen. Christenen, moslims, druzen, bahái en aanhangers van andere religies hebben in Israël vrijheid van godsdienst. Binnen de Jóódse sector is het echter de ultra-religieuze minderheid die met de zegen van de overheid (!) de dienst uitmaakt. De meerderheid van niet zo strikt-religieuze (gewoon orthodoxe), meer traditioneel-religieuze, progressief-religieuze en seculiere Israëli’s heeft zich maar te schikken: geen openbaar vervoer op sjabbat en Joodse feestdagen door overheidsbedrijven (waar niet alleen Joden last van hebben); slechts erkenning van huwelijken, scheidingen, begrafenissen en toetredingen tot het Jodendom via het orthodoxe rabbinaat, dat een strikte definitie hanteert als het gaat om iemands Joodse status.
Gelukkig is er een uitweg gevonden voor dit religieuze monopolie, want in het buitenland gesloten (burgerlijke) huwelijken en scheidingen worden wel erkend door de staat. En voor volstrekt ongebondenen (noch Jood, moslim, druze of christen) bestaat de mogelijkheid om een door de overheid erkend samenlevingscontract af te sluiten met ongeveer dezelfde status als het huwelijk. Voor hen is er immers geen religieuze autoriteit binnen Israël die een huwelijk kan sluiten. (Dat de staat familiezaken aan religieuze autoriteiten overlaat, stamt nog uit de Turkse tijd.)
Het meest bizarre voorbeeld van een overheid die geen enkele partij zou mogen voortrekken, maar die de macht desondanks uit handen heeft gegeven aan één partij, namelijk de (ultra)orthodoxie, is de Wet op de Terugkeer. Israël heeft als het enige Joodse land in de wereld via deze wet aan Joden overal ter wereld het recht toegekend in Israël te gaan wonen en Israëlisch staatsburger te worden. Het is in wezen de bestaansreden van het land.
De halacha (de Joods-religieuze wet) is helder over de vraag wie Joods is: iedereen met een Joodse moeder en degenen die zijn toegetreden tot het Jodendom. Degenen met alleen een Joodse vader zijn niet Joods en als zij zich verbonden voelen met het Joodse achtergrond, kunnen zij net als andere niet-Joden een toetredingsproces volgen. De meer progressieve stromingen staan ronduit open voor degenen met alleen een Joodse vader. Helaas zijn zij in veel gevallen, met name in de VS, zo vrijzinnig dat ‘vader-Joden’ direct als Joods worden beschouwd, dus zonder gioer (toetredingsproces). En dat is naar mijn idee geen verstandige stap. Daarmee is de eenheid binnen het Jodendom over het conversieproces ernstig verstoord.
Doch de (ultra)orthodoxie opereert net zo goed niet coöperatief. Die stroming is uiterst krampachtig over de halachische eis dat louter een Joodse moeder telt. In hun ogen heeft een Joodse vader totaal geen betekenis. Alles wijst er evenwel op dat héél vroeger, in de tijd van de Tora, de patrilineaire lijn gold, Joods zijn hing dus af van de vader, niet van de moeder. Dat is op enig moment veranderd, aldus historici. Wellicht in de tijd van Ezra, na de eerste ballingschap; mogelijk pas in de Romeinse tijd, toen het rabbinale Jodendom ontstond. Veel vrouwen werden toen verkracht door de Romeinen en er was gebrek aan mannen vanwege de opstanden tegen diezelfde Romeinen, zo luidt een verklaring door historici voor de omschakeling naar de matrilineaire lijn.
De (ultra)orthodoxen zijn voorts onvermurwbaar als het gaat om het alleenvertoningsrecht binnen het Jodendom: zij zien zich als het enige echte Jodendom. Begrijpelijk vanuit hun orthodoxe opvatting, doch… de overheid hoeft daar niet in mee te gaan. Consequentie van het (ultra)orthodoxe monopolie is dat de conversie bij de andere stromingen binnen Israël niet wordt erkend. Buiten Israël is het een ander verhaal.
Terug naar de Wet op de Terugkeer. Die wet is in 1970 aanzienlijk verruimd. In die periode werden na de Zesdaagse oorlog Joden zonder pardon uit Polen gezet. Ook degenen met één Joodse grootouder kunnen vanaf die datum een beroep doen op deze wet om Israëlisch staatsburger te worden. Via de Wet op de terugkeer laat de staat Israël enerzijds mensen toe als staatsburger die veelal niet als Joods worden beschouwd door de orthodoxie en daardoor bij binnenlandse huwelijken in de problemen komen. Anderzijds zijn zij wel goed genoeg om in het geval van oorlog als militair te sterven voor het vaderland … De staat had toen meteen een oplossing moeten creëren.
Er zijn later wel initiatieven geweest om een eind te maken aan deze onverkwikkelijke situatie. Die zijn echter stukgelopen. Het wordt de hoogste tijd om definitief een uitweg te vinden en dat kán als de niet-religieuze politieke partijen hun lot niet langer laten afhangen van de (ultra)orthodoxe minderheid. Een meerderheid van de bevolking is daar vóór. Daaronder bevinden zich ook modern-orthodoxen die de dwingelandij van de ultra’s net zo goed zat zijn, want het slaat ook terug op hen.
Israël dient als modern land zo langzamerhand op zijn minst een burgerlijk huwelijk in te stellen. Het hoeft niet in de plaats te komen van het religieuze huwelijk; het kan een alternatief zijn voor hen die dat wensen. Gemengde stellen (man moslim, vrouw christen bijvoorbeeld) hoeven dan óók niet naar het buitenland om te trouwen. Het zou helemaal prachtig zijn als andere stromingen binnen het Jodendom eveneens officiële erkenning zouden krijgen van de staat. Bij christenen is het nu al zo dat de staat meerdere stromingen naast elkaar accepteert.
In september, na de veel te snelle, volgende verkiezingen, weten we meer. Hoopvol ziet het er niet uit, want het is al zo’n ontzettend langslepende kwestie. Maar wie weet. Het is toch eigenlijk te zot dat Israël als Joods land een staat is met vrijheid van godsdienst voor eenieder – behalve voor Jóden.