Namen

Harry Polak

vrijdag 8 oktober 2021

Uit het gedicht ‘Vrede’ van Leo Vroman komen de volgende, meest bekende en meest geciteerde slotregels.

"Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen
en herhaal ze honderd malen
alle malen zal ik wenen."

Ik moest er weer aan denken toen ik naar de opening van het Namenmonument (officieel het Nationaal Holocaust Namenmonument geheten) in Amsterdam keek. Een variant op die regels zou kunnen zijn:
Kom voor altijd met de namen
van hen die door de oorlog zijn verdwenen
en herhaal ze meer dan honderd malen
alle malen zal ik wenen.

Het heeft lang geduurd. Het was een moeizame strijd tegen hardnekkige weerstand. Het monument staat er nu. Er zijn nog steeds mensen ontevreden, onder meer omdat niet alle namen zijn vermeld. Het Namenmonument is in de eerste plaats een postuum eerbetoon aan allen die in de vernietigingskampen zijn vermoord door vergassing of daar op andere manier (zoals uitputting en ziekte) om het leven zijn gekomen door toedoen van de nazi’s en hun trawanten. Deze Joden alsmede Sinti en Roma uit Nederland hebben géén graf. Anderen die tijdens de Sjoa zijn omgekomen, hebben vaak, doch niet altijd, wel een graf.

Toen bekend werd dat je een of meer namen kon adopteren, ben ik gaan zoeken. Ik begon met de familie van mijn oma Marianne Wafelman, de moeder van mijn vader. Haar heb ik niet gekend. Zij overleed gelukkig vóór de Sjoa, net als mijn opa van vaderskant. Die heette Emanuel Polak. Mijn broer z.l. was naar hem vernoemd.

Mijn oma van vaderskant had een zus, Mina Wafelman, die op 74-jarige leeftijd in Auschwitz werd omgebracht. Dat gebeurde op 27 augustus 1943, overeenkomend met 26 Av 5703. Mina was getrouwd met Mozes Korper. Zij hadden twee zoons. Veel meer weet ik niet.

Mijn oma Marianne had nog twee broers en twee andere zussen naast Mina. De oudste in het gezin was Abraham. Van beroep diamantbewerker. De derde heette Samuel en ik zag dat hij kapper en winkelier is geweest. Het tweede kind in het gezin was Elisabeth en tot mijn verbazing las ik dat zij het beroep van vleeshouwer zou hebben uitgeoefend. Mina, wier naam en steen ik heb geadopteerd, was nummer vier. Noch zij, noch Sara, de vijfde, en mijn oma die de jongste van het gezin was, hadden een beroep. Het is in ieder geval niet vermeld. Hoe het allen vergaan is, ik heb er geen idee van.

De vader van mijn oma (mijn overgrootvader dus) heette Mozes Wafelman was onder meer juwelier en getrouwd met Rijntje Saphier. Heel toepasselijk.

De Polakkenkant, dus de familie van mijn opa Emanuel Polak, moet ik nog goed uitzoeken. Ik heb al eens verder gezocht in het verdere verleden. Onze oudste dochter zocht mee en ontdekte zowaar een rabbijn in Duitsland onder de voorvaderen. Het Namenmonument is de zoveelste stimulans om nou eens echt een gedegen stamboom te gaan opzetten. Onze oudste dochter heeft al beloofd dat ze weer gaat meezoeken.

Onze jongste doet het op een ander manier. Ze is meer bezig met het hier en nu. Zij was niet lang geleden op vakantie in Athene en heeft daar een kleinzoon van mijn tante Renée, zus van mijn vader, opgezocht. Die tante, die ik nog vrij goed heb gekend – al dook ze in mijn puberteit uit het niets op – trouwde ver voor de oorlog met een Griek. Ze baarde een zoon die op zijn beurt een identieke tweeling kreeg. Mijn tante heeft haar zoon overleefd, wat uiteraard heel moeilijk voor haar was. Ze was heel gelukkig met de tweeling en met hen hebben we nog steeds contact. Met de één, die met een lieve Griekse is gehuwd (ze hebben een zoon en dochter gekregen), overigens meer dan met de ander.

Mijn tante zat ondergedoken in België. Ik geloof dat ze na de scheiding van de Griek met een Belg in het huwelijksbootje is gestapt. Het verhaal gaat dat ze dat vooral deed om uit de klauwen van de nazi’s te blijven. Kennelijk was dat gemengde huwelijk niet afdoende.

Mijn tante moest niet veel meer hebben van het jodendom. Zij verafschuwde de Mageen David die ik in mijn studiehoek aan de muur had hangen toen ik als puber (nogal laat dus) lid was geworden van Haboniem. Mijn vader daarentegen was weliswaar vrij geassimileerd, doch hij heeft altijd een hang naar het jodendom behouden. Hij vertelde mij dat hij op zijn buitenlandse zakenreizen (onder andere Japan en Vietnam) altijd eerst op zoek ging naar een Joodse gemeente om op die manier een ingang te vinden in het lokale zakenleven. Zijn band met het jodendom ging echter dieper dan dat.

Net als mijn tante en hun broer Simon, die vroeg overleed aan tuberculose, werd mijn vader traditioneel Joods opgevoed. Vanzelfsprekend werd hij besneden en vierde hij zijn bar mitswa in sjoel, waar hij voor het eerst werd opgeroepen. Zijn ouders, mijn opa en oma dus, liggen op de Joodse begraafplaats Toepad in Rotterdam, net als oom Simon. Hun graven heb ik bezocht. Helaas hebben mijn vader z.l. en tante besloten zich te laten cremeren. Ook mijn lieve, zorgzame moeder z.l. heeft zich laten cremeren (zij werd vroeg wees en over haar ouders is niet veel bekend, ze groeide op in het gezin van haar tante, die net als haar moeder vroeg overleed). Mijn broer, wiens eerste jaartijd volgende week zal zijn, heeft evenmin een graf, want ook hij liet zich cremeren.

Na de Sjoa zag je bij Joden het algemeen menselijke fenomeen optreden van wat te doen bij gevaar: vluchten, verstijven of vechten. Bij dieren (en ook bij mensen?) kan het daarnaast voorkomen dat ze zogenaamd agnostisch gedrag gaan vertonen. Het dier weet niet of het moet vluchten, vechten of verstijven, wat leidt tot volstrekt onlogisch gedrag, zoals zich gaan wassen.

Joden die niets meer van het jodendom willen weten, langzaamaan of abrupt, zijn als het ware weggevlucht van het jodendom. De vechters zijn degenen die strijden voor voorzetting van het jodendom. Dat kan wel eens lijken op een ‘vlucht naar voren’. Het zionisme past duidelijk in de categorie van vechten. Naar mijn idee valt ook strijd voor vernieuwing hieronder, omdat deze Joden meer van hetzelfde niet zien als de aangewezen weg voor het behoud van het religieuze en culturele jodendom in moderne tijden. Verstijven doen degenen die niets willen veranderen, of zelfs terug willen naar het getto of nog veel verder terug naar de tijd van de Tempel. Niet zelden omdat de Sjoa als een Goddelijke straf wordt gezien voor onjoods gedrag.

Toch zijn de drie categorieën niet altijd zo duidelijk te onderscheiden. Dat is bijvoorbeeld te zien in de film The Song of Names. De hoofdpersoon, een talentvolle, jonge Joodse violist, wordt door zijn orthodox-Joodse vader vanuit het vooroorlogse Polen naar Engeland gestuurd voor verdere vioollessen op hoog niveau. Op enig moment lijkt hij het (in elk geval religieuze) jodendom af te zweren om er daarna door een bijzonder voorval gehéél in op te gaan en zich van de niet-Joodse wereld af te keren. Zijn metamorfose komt door de namen van vermoorde gezinsleden die hij aanhoort. Het meest ontroerende moment van de film. Namen en de mensen die ze hebben gedragen, blijven gedenken, is belangrijk.

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.
Nog een aanvulling: onze middelste dochter brengt het leven van mijn vrouw en mij in kaart door ons op papier allerlei doordachte vragen te stellen waarna we dan ons antwoord naar haar opsturen.

Columns 2024

Columns 2023

Columns 2022

Columns 2021

Columns 2020

Columns 2019

Columns 2018

Columns 2017

Columns 2016