“Van een volmaakte wereld weten we niets. Plato, die er nog in geloofde, hebben we allang ontzenuwd.” Dat schreef Rob Schouten onlangs in Trouw. Schouten beschouwt die afwerping van Plato als een fase van volwassenwording, en ik ben dat met hem eens. Maar ik heb zo mijn twijfels over de achteloosheid en vanzelfsprekendheid waarmee hij die ontzenuwing als een voldongen feit poneert.
In de Joodse traditie is Plato inderdaad niet storend aanwezig, maar hij is dat daar waarschijnlijk ook nooit zo heel erg geweest. Het jodendom heeft oude papieren als het gaat om een niet-platonische, meer realistische kijk op goed en kwaad in deze wereld, zonder overigens de hoop op een messiaanse tijd te verliezen. Het besef dat het aardse leven ten volle geleefd moet worden, en niet inferieur is ten opzichte van ons geestelijke bestaan, zit van meet af aan diep verankerd in het jodendom.
Maar andere instituties, die ooit bolwerken waren van platonisch denken, zijn dat naar mijn idee nu nog evenzeer als vroeger. Ik denk aan zulke verschillende grootheden als de Katholieke kerk, de wereld van management en organisatie, en de filosofiebeoefening.
Binnen de kerk gold de superioriteit van het geestelijke boven het lichamelijke vanaf het begin zo sterk, dat het beeld van de volmaakte mens voor de kerk onlosmakelijk gekoppeld was aan seksuele onthouding. Zowel voor mannen als voor vrouwen betekende dit dat de staat van maagdelijkheid verheven was boven de huwelijkse staat. Natuurlijk werd het huwelijk niet verboden, want voortplanting was belangrijk, maar de platonische hiërarchie was duidelijk. Bij mijn weten is dat, anders dan Schouten suggereert, nog steeds de officiële lijn van de RK kerk.
In management en organisatie is steeds, vanaf de periode dat men daar systematisch ging nadenken over organisaties, sterk de nadruk gelegd op een scheiding tussen denken en doen, beleid en uitvoering, met prioriteit in de zeggenschap voor de denkers en beleidsmakers. Voor de grondleggers van de organisatiekunde, zoals Frederick Taylor en Henri Fayol, gold dat als vanzelfsprekend uitgangspunt voor het bereiken van de hoogste efficiency en effectiviteit. In wezen is deze voorrang van het denken over het doen een platonische reflex. En al wordt dat principe regelmatig aangevochten en uitgedaagd, het is zeer sterk verankerd in ons georganiseerde leven.
Wat de filosofie betreft: voor zover die graag ‘ivoren toren’-werk doet, is dat een platonische aangelegenheid. Het zou daar ‘dieper’ en ‘fundamenteler’ toegaan dan in andere wetenschappelijke disciplines, en daardoor een echtere werkelijkheid vertegenwoordigen. De bijbehorende opvattingen van filosofie als ‘een voortdurende geestelijke oefening, waarbij het denken zonder vooropgezet doel over tijdloze vragen nadenkt’ of als het ‘bedrijven van ken-theorie’ zijn nog steeds zeer gangbaar. Ook daar gaan stemmen op die pleiten voor minder platonisch-filosofisch isolement en voor het meer nadenken over concrete zaken. Maar die stemmen hebben het pleit bepaald niet gewonnen.
De ontzenuwing van Plato is dus nog geen gelopen race. Zoals gezegd, ik denk wel dat de Joodse traditie hierin een voortrekkersrol vervult, en dat al eeuwenlang. Dat levert niet altijd keurige ordening of systeembouw op, laat staan een volmaakte wereld. Maar van Plato’s levensvijandige schema’s heb je dan in ieder geval minder last.