De Vergangenheitsbewältigung (zie vorige column) werkt nog even door bij mij. Want: in het reine komen met je geschiedenis kan op verschillende manieren gebeuren, en dat kunnen interessante verschillen zijn.
Bijvoorbeeld het verschil tussen de op objectiviteit en exacte reconstructie gerichte geschiedschrijving die gangbaar is in de Westerse wereld en de etnocentrische Joodse omgang met het verleden.
Wat betreft de Westerse geschiedschrijving zijn de geleerden het er wel over eens dat die is uitgevonden door de Grieken, met onder andere Herodotus en Thucydides als vroege beoefenaars daarvan. Dit is kritische geschiedschrijving, waarbij de onderzoeker zich zoveel mogelijk als onpartijdige toeschouwer opstelt, onbevooroordeeld en van een afstand feiten weegt en vervolgens een zo objectief mogelijk verhaal vertelt. Behalve aan hoge professionele standaarden moet deze variant van geschiedschrijving tegelijkertijd voldoen aan een hoge morele standaard. Gebeurtenissen en personen moeten immers los van hun populariteit op hun feitelijke verdiensten worden beoordeeld. Blinde adoratie van leiders (rehabilitatie van Stalin, of bewieroking van Poetin en Erdogan) zou op die manier minder kans moeten krijgen.
De andere wijze van geschiedschrijving die ik op het oog heb is er een die meer van binnenuit de gemeenschap werkt, en dus wat intiemer is. De geschiedschrijver stelt zich daarbij op als betrokken deelhebber, in plaats van als afstandelijke toeschouwer. Veel Joodse geschiedschrijving van voor 1800 is van dit type, dat al teruggaat tot de wijze waarop de Tanach omgaat met historische helden.
Het verschil met de gangbare wetenschappelijke variant van geschiedschrijving is duidelijk: het gaat in Tanach niet om een via zorgvuldige bronnenkritiek uitgevoerde exacte reconstructie van het verleden. Maar dat wil niet zeggen dat deze variant niet zijn eigen kritische standaarden kent voor de omgang met het verleden. Ik doel daarmee op standaarden van vooral morele aard, dus sterk gekleurd door expliciete noties van goed en kwaad. Denk aan de behandeling – aan het eind van de Tora – van Mosjé, die ondanks zijn grote verdiensten na de veertig jaren woestijn het beloofde land niet mocht binnentrekken vanwege de tekortkomingen die hij óók had. Of aan David, die zowat de belichaming was van het Joodse koningschap, maar vanwege zijn overtredingen de bouw van de tempel in Jeruzalem aan Salomo moest overlaten.
Waar in de Griekse variant wordt gepoogd tot een zuiver oordeel te komen door inzet van kritische afstand, is in de bedoelde Joodse geschiedschrijving een set van ingebouwde checks and balances aan het werk die moet maken dat historische figuren niet zo maar wegkomen met hun gedrag. Die normen moeten, meer vanuit een inwendige betrokkenheid, gebeurtenissen en personen hun juiste proporties toedelen.
Ik noem dat: geschiedschrijving die zich laat kennen. Vanwege de intimiteit, en vanwege de bereidheid ook minder mooie zaken te tonen.