Moet er oorlog komen om de samenleving een gevoel van betekenis en zingeving terug te geven?
Dat suggereert de psychiater Damiaan Denys. Hij stelt vast dat jonge mensen wanhopig op zoek zijn naar geluk en dat niet vinden. Dat is logisch, zegt Denys, want wat hen in ons vreedzame, luxueuze West-Europa mankeert, is de basale overlevingsdrang. Die treedt pas op in situaties van nood, en creëert als vanzelf betekenis, namelijk: overleven. ‘Zingevingsproblemen’ worden dan ontmaskerd als schijnproblemen en verdwijnen als sneeuw voor de zon.
Ik vind dit een armoedige gedachte. Het doet me denken aan een uitspraak van kardinaal Simonis waarin hij zijn hoop vestigde op donkere tijden. Dan zouden de mensen weer leren bidden en de kerken zouden weer volstromen. Zo bezien krijgt het cliché dat psychiaters de moderne, seculiere priesters zijn extra reliëf.
Denys heeft het er niet over, maar je zou aan zijn redenering ook zomaar de conclusie kunnen verbinden dat Israël tot de (geestelijk) gezondste landen ter wereld behoort. Dat land combineert een relatief hoog welvaartspeil met een permanente noodtoestand. Israël staat onder voortdurende druk van buurlanden die het van de kaart willen vegen. Niet-aflatende alertheid is vereist, je kunt je daar geen burn-out permitteren.
Maar, nogmaals, ik vind het een armoedige gedachte. Eigenlijk zwicht je daarmee voor wat Levinas noemt “de ontologie van de oorlog”, een uitdrukking waarmee hij de westerse filosofie karakteriseert. Want die filosofie vertrekt, aldus Levinas, sinds de oude Grieken vanuit de overtuiging dat het ego voor iedere mens het eenduidige startpunt van zin en betekenis is, en voor zichzelf de wereld moet inpalmen. De filosofie is een egologie, en dat kan niet anders dan tot oorlog leiden. Eigentijdse verschijningsvormen daarvan zijn de herlevende belangstelling voor het vijanddenken van Karl Schmitt, de oproep van Baudet tot gevecht en strijdbaarheid, en misschien ook wel de gewelddadigheden op straat rond oud en nieuw.
Tegelijkertijd biedt Levinas een alternatief voor de ontologie van de oorlog via zijn opvatting van de andere mens. Die laatste kan ons namelijk, ook onder perfect alledaagse en vreedzame omstandigheden, overrompelen en klem zetten door zijn andersheid. Die momenten kun je beschouwen als het equivalent in vredestijd van de fysieke bedreiging in oorlogstijd, en dus als verschaffers van zin.
Juist de vreedzame omstandigheden stellen ons dán in staat om ervan te leren, in plaats van te moeten terugslaan.