Loon naar werken?

Albert van der Heide

vrijdag 2 september 2022

We hoeven er geen wedstrijd van te maken, maar het bekendste verhaal uit de Bijbel – als we de appel van Eva even passeren – is toch wel dat van Abrahams offer. Abraham, aan wie net is beloofd dat hij de stamvader van een groot volk zal worden, krijgt de opdracht om zijn eigen – enige kind – Izaäk te offeren. Hij doet het ook nog, maar net op tijd wordt van hogerhand ingegrepen en is er een ram voorhanden om Izaäks plaats in te nemen.

Eeuwenlang voelden de lezers van de Bijbel zich verplicht om dit verhaal op de een of andere manier serieus te nemen. Daar zijn veel diepzinnige verklaringen uit voortgekomen, en wie zich daarin verdiept vallen twee dingen op: de grote moeite die het de uitleggers kostte om het verhaal een betekenis toe te kennen (en dan vooral dat het er zoveel zijn geworden), en de hardnekkigheid waarmee in de loop van de geschiedenis het motief van het offer van de uitverkoren stamhouder steeds weer opduikt om opnieuw te worden geïnterpreteerd.

Bij de Joden heet het verhaal van Genesis 22:1-12 niet 'Abrahams offer' maar de 'Binding van Izaäk', Akedat Jitschak. Wie de Joodse geschiedenis een beetje kent, zal het niet bevreemden dat het motief van een dreigende slachting van de uitverkorene herhaaldelijk gevoelige snaren raakte. Er zijn twee perioden geweest waarin dat sentiment zich extra duidelijk heeft opgedrongen: in de Middeleeuwen, toen de kruisvaarders, voordat ze naar Jeruzalem optrokken, zich tegen de Joodse gemeenschappen van Europa keerden, en na de Tweede Wereldoorlog, toen de gevolgen van de Sjoa tot de overlevenden doordrongen.

In 1947 publiceerde de schrijver S.J. Agnon in Haarets een verhaal waarin hij het akeda-motief een prominente plaats gaf. Het speelt in de 'duistere Middeleeuwen', maar roept ook op allerlei onuitgesproken wijzen de gebeurtenissen van de laatste jaren in herinnering, waarin Agnon, die mentaal altijd erg met zijn geboortestreek Galicië verbonden was gebleven, zijn rol als ‘overlevende’ onder ogen heeft moeten zien.

Een nette vertaling van de titel van dat verhaal, Le-fi ha-tsa'ar ha-sachar, levert op: 'Naar de moeite is het loon', maar het zou ook wat losser 'Loon naar werken' kunnen worden genoemd. Die titel is een tamelijk bekend zinnetje (overigens in een Aramese variant) uit het Misjnatraktaat Spreuken der Vaderen. Daar, in hoofdstuk 5:23, betekent het in eerste instantie: hoe meer je je best doet om de Tora te bestuderen, hoe groter je loon zal zijn. In het verhaal dat Agnon onder deze titel vertelt, worden deze woorden ook gebruikt, en wel in de vorm van een uitspraak die de hoofdpersoon in een droom wordt geopenbaard. Maar wat de 'moeite' is en wat daarvoor precies het 'loon' zou zijn, is niet meteen duidelijk.

Want waar gaat 'Naar de moeite is het loon' eigenlijk over? De middeleeuwse rabbijn en dichter van liturgische poëzie Mar Ribbi Zidkija, de ’gunsteling van de gemeente’ en hoofdpersoon van dit verhaal, heeft in een moment van bewogenheid met het lot van Jisraeel opnieuw het verhaal van Izaäks offer in liedvorm bewerkt en een zogenaamde Akeda geschreven, dat is een lied (pijoet) dat in de synagoge wordt voorgedragen om met het verhaal van de Binding van Izaäk Gods barmhartigheid af te smeken en Hem te herinneren aan de voorbeeldige gehoorzaamheid van de Aartsvaders.

Mar Ribbi Zidkija ontvangt echter een teken dat hij zijn werk niet goed heeft gedaan. Daarom verbrandt hij het lied en tracht hij het beschaamd te vergeten. Hij offert zijn talent en zwijgt voortaan. Maar aan het eind van zijn leven wordt hem in een visioen te verstaan gegeven dat zijn lied over het leed van Jisrael, dat hij geofferd en verbrand en daarna geheel verdrongen had, wel degelijk tot in de hemel blijkt te zijn doorgedrongen en aanvaard is. Het komt weer tot klinken en hij begrijpt dat zijn zwijgen niet de juiste keus is geweest. In verwarring over deze tegenstrijdigheden vraagt hij om uitleg, en in een droom krijgt hij de verklaring in de vorm van de bekende uitspraak: “Naar de moeite is het loon.” Mar Ribi Zidkija hoort hier troost en een antwoord in. Hij probeert zijn Akeda opnieuw op te schrijven, maar dat lukt hem niet. Het is ook niet meer nodig, het heeft zijn dienst gedaan.

Met alle respect: een duister verhaal, en ook lang niet zo bekend als de titels die ik hier eerder ter sprake heb gebracht. Ik kwam erbij terecht omdat ik me lange tijd met het thema ‘De Akeda door de eeuwen heen’ heb beziggehouden. Want wat is hier de moeite en wat is het loon? Het werk van Agnon is veelzijdig en complex en kan meestal met één sleutel niet worden geopend, terwijl de tekst wel in alle toonaarden ‘leg mij uit’ blijft roepen. Aan het motief van de Akeda en de herinneringen aan de middeleeuwse vervolgingen die de geschiedenis van de Joden zo’n zware lading hebben gegeven, is in dit verhaal niet te ontkomen. Over de vraag of de auteur hiermee ook een reactie op de Sjoa onder woorden heeft willen brengen laat hij zich niet uit. Het is een sterk vermoeden, maar te bewijzen dat de Sjoa hier ongenoemd op de achtergrond meespeelt, is niet goed mogelijk. Het hele laatste deel van Agnons Verzamelde Werk, dat de titel heeft Het vuur en het hout (Ha-esj we-ha-etsim, 1963) en dat hij met ‘Naar de moeite is het loon’ heeft laten beginnen, zou daarbij moeten worden betrokken. “Kijk vader”, zei Izaäk tegen Abraham, “hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor een brandoffer?”

Maar er zijn meer dingen die het verhaal de moeite waard maken. Zoals altijd bij Agnon: de stijl. ‘Naar de moeite is het loon’ roept op allerlei subtiele manieren de sfeer van de Middeleeuwen op en is doortrokken van traditionele woorden en symbolen. De toon is heel vroom en godsvruchtig, op het irritante af, maar wel uiterst trefzeker en suggestief. Bijzonder fraai is de samenvatting die Agnon geeft van de rabbijnse tradities over Abrahams beproeving zoals die door de jaren heen in de literatuur zijn neergeslagen: “Hoe zij ‘beiden tezamen gingen: eensgezind, de een om te binden, de ander om gebonden te worden; de een om te slachten, de ander om geslacht te worden’. “Hoe Izaäk vroeg: ‘Waar is het lam voor het brandoffer’ en Abraham antwoordde: ‘God zal zich in een brandoffer voorzien: mijn zoon’.” “Hoe Izaäk zei: ‘Vader bind mijn handen en voeten stevig vast zodat ik u geen schop zal kunnen geven’.” “Dat de hemel zich opende en de engelen het uitschreeuwden toen zij een vader zijn zoon zagen binden, en een zoon die zich liet binden.”

En wie meer uit het verhaal wil halen dan ‘alleen maar’ fraai Hebreeuws kan zich bezinnen op de artistieke boodschap die het bevat: de oude dichter Mar Ribi Zidkija, die tot de slotsom is gekomen dat hij in zijn werk tekort is geschoten en dat zijn boodschap niet over is gekomen, besluit dat hij er beter mee kan stoppen. Maar dan wordt hem 'vanuit de hemel' hardhandig duidelijk gemaakt dat zwijgen geen oplossing is. De kunstenaar moet spreken, ook als hij niet gehoord lijkt te worden. De moeite is het loon.

“Naar de moeite is het loon”, vert. Albert van der Heide, in: Ter Herkenning 13 (1985), 3-15; gereviseerde versie in: Sifroet 16 (2016).

7 + 2 = ?

Columns 2022

Columns 2021

Doneren

Crescas kan niet zonder jouw steun. Met elke donatie, hoe klein ook, steun je onze activiteiten en zorg je dat wij nog meer voor Joods Nederland kunnen betekenen.