De belangrijkste Joodse schrijver van de twintigste eeuw

Albert van der Heide

vrijdag 25 februari 2022

Na mijn vorige columns over Agnon lijk het me dat nu eerst de vraag uit de lucht moet worden gehaald waarom ik dit allemaal schrijf. De reden ligt besloten in de titel van dit stuk. Een loze kreet, zullen sommigen denken. We zullen zien. Te bewijzen valt hier niets, te beleven des te meer.

Samuel Josef Agnon (1887-1970) is, behalve een Joodse ook – en vooral – een Hebreeuwse schrijver. Dat is altijd zijn grote kracht geweest, en tegelijk een hindernis die hem voor veel lezers (binnen en buiten Israël, jawel) moeilijk toegankelijk maakt. De lezers en sprekers van Hebreeuws/Ivriet moeten zich bij hem invechten, net als alle anderen die op vertalingen af moeten gaan – en die kunnen heel verschillend uitvallen. Toch zou het zonde zijn als Agnon alleen die figuur van de Israëlische postzegels en bankbiljetten zou blijven. Ik wil de lezer niet teveel met dat Hebreeuws lastig vallen, want er blijft in het werk van Agnon genoeg over wat hem als schrijver, en vooral als Joodse schrijver interessant maakt. Dat geldt trouwens voor veel meer van de ‘vroege Hebreeuwse klassieken’, die met hun schrijverschap een nieuwe Joodse identiteit hebben willen scheppen.

De ‘loze kreet’ is ook wel een beetje bedoeld om aandacht te trekken, want het is een schande dat er hier onder ons over Agnon zo weinig bekend is, en daarom wend ik mij nu tot het uitgebreide en veelkleurige werk van “de belangrijkste Joodse schrijver van de twintigste eeuw.”

De eerste titel waar ik de aandacht voor wil vragen – en die ik ook al eens eerder ter sprake heb gebracht – is de novelle In de bloei van haar leven (Bi-dmi jamèha), uit 1923.

“Mijn moeder stierf in de bloei van haar leven. Eenendertig jaar was ze toen ze stierf en ze had een kort en ongelukkig leven gehad. De ganse dag had ze thuis gezeten en was er niet uit gekomen. Bezoek van vriendinnen of buren kreeg ze niet en ook mijn vader nam nooit gasten mee. Voor vreemden gingen de deuren van ons sombere huis niet meer open en het was er altijd stil.”

Op het eerste, misschien ook tweede gezicht is de novelle In de bloei van haar leven een bakvissenverhaal. Kennen we het beeld van de ‘bakvis’ nog, het zwijmelende jonge meisje dat haar zieleroerselen aan het papier toevertrouwt? Dat is de manier waarop het verhaal zich aan ons voordoet. Tirtsa Mintz blijft na de vroege dood van haar moeder met een afwezige vader achter en raakt door allerlei schijnbaar toevallige gebeurtenissen in de ban van het verhaal van de liefde die haar moeder ooit heeft gevoeld voor Akavja Mazal, de eenzelvige geleerde, dichter en geschiedvorser die alleen in een huisje in een van de buitenwijken van de stad woont. Ze wordt verliefd op hem, trouwt met hem en ze krijgen een kind. Op het eind van het verhaal zit Tirtsa met een baby in de wieg haar herinneringen op te schrijven, terwijl er twee oude mannen, haar vader en haar echtgenoot, bij de kachel zitten. Hoe kon dat gebeuren? Op het eerste gezicht (dat herinner ik me nog heel goed) vond ik dat alles als lezer een tamelijk onwaarschijnlijke gang van zaken. Mooi geschreven hoor, maar hoe komt zo’n meisje daartoe? Dat leeftijdsverschil, de geliefde van haar moeder? En hoe zit dat met die vriendin van haar moeder, die Mintsje Gottlieb die steeds weer opduikt?

Maar wie op de details gaat letten, komt er toch wel achter dat er in de tekst antwoorden op deze vragen te vinden zijn die een duidelijker, en veel complexer beeld geven. Daarnaast is het verhaal gestoffeerd met veel historische details. Het speelt in Agnons geboorteplaats Buczacz, al wordt dat niet nadrukkelijk gezegd, en die verschrikkelijke Eerste Wereldoorlog heeft kennelijk nog niet plaatsgevonden. Tirtsa heeft een onderwijzer (voor Joodse zaken) en een leraar (voor Hebreeuws) en gaat naar de kweekschool, waar in het Pools wordt lesgegeven. Een jonge man uit de omgeving schrijft haar een hoogdravende brief (in de “tale Kanaäns”, sefat Ever) en er melden zich huwelijksmakelaars bij haar vader – waar ze niks van moet hebben. Akavja Mazal is een Jood met een heel moeilijk verleden en in zekere zin een ba’al tesjoeva, een bekeerling, maar dan een van het vooruitstrevende soort. En zo is er veel meer.

Maar het is niet de bedoeling en ook niet mogelijk dit alles hier te verklappen en te duiden. Een grote ‘spoiler’ is de charme die het verhaal in de oorspronkelijke taal heeft. Tirtsa schrijft een bakvissen-Hebreeuws, maar veel te goed voor zo’n meisje ergens uit het begin van de twintigste eeuw, en overal voel je de aanwezigheid van de hand van de “grote tovenaar.” Ook wordt de lezer getrakteerd op een lang stuk uit Mazals geleerde dagboeknotities, waardoor die met weer een ander soort elegant Hebreeuwse kennis kan maken, allebei geïnspireerd door de taal van koning David en Israëls profeten. Het risico is dat het verhaal blijft hangen in de esthetische ervaring: o wat een mooi Hebreeuws, wat knap gedaan!

Is het niet een beetje onvriendelijk de Nederlandse lezer deze Hebreeuwse traktatie voor te houden? Wel, zoals ik al zei, er blijft nog genoeg te begrijpen over, en misschien leidt dat mooie Hebreeuws ook wel af van de inhoud. Er zijn vertalingen van Bi-dmi jamèha verschenen, in het Engels, in het Duits, maar nog niet in het Nederlands. De vaak gestelde vraag: Overleeft Agnon een vertaling? is door deze vertalers in ieder geval bevestigend beantwoord. Ja, er gaat wat verloren, maar er blijft ook veel over.

Bi-dmi jamèha werd in 1923 voor het eerst gepubliceerd, in het tijdschrift Ha-Tekoefa (jaargang 17, pp. 72-124). Daarna verscheen het opnieuw in Sippoeré ahavim (Agnons Verzameld Werk, deel IV, Berlijn 1931, pp. 9-72) en in Al kappot ha-Man’oel (Verzameld Werk, deel III, Jeruzalem/Tel Aviv 1953, pp. 5-54). Los daarvan werd het herhaaldelijk ‘gebloemleesd’.

De Engelse vertaling In the Prime of Her Life, van Gabriel Levin, verscheen in Eight Great Hebrew Short Novels (1983; 2009, Toby Press), opnieuw in Two Scholars Who Were in Our Town and Other Novellas by S.Y. Agnon (2014,Toby Press); die is ook als e-boek verkrijgbaar.

De Duitse vertaling van Gerold Necker verscheen als In der Mitte ihres Lebens. “Aus dem Hebräischen übersetzt und herausgegeben von Gerold Necker* (Jüdischer Verlag im Suhrkamp Verlag, Berlin 2014), met een nawoord, toelichtingen en verwijzingen naar door Agnon gebruikte Bijbelse uitdrukkingen, die in het Duits echter een beetje in de lucht blijven hangen.

Er wordt er meer óver Agnon geschreven dan hij zelf heeft geschreven – en dat is al heel veel. In het Nederlands is er echter van beide heel weinig. Maar we hebben geluk, met een beetje goede wil is nog de hand te leggen op een mooi essay over deze novelle door Amos Oz: “Wie is daar? Over de opening van Agnons ‘In de bloei van haar dagen’” in: Zo beginnen verhalen (Amsterdam, 1999), pp. 24-34, vertaald door G. Daniel Bugel-Shunra. Deze bundel bestaat ook in het Engels: The Story Begins: Essays on Literature (1999).

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2022

Columns 2021