De onderneming van Hollands-Brazilië komt tot bloei omdat de WIC handig gebruik maakt van de expertise en de middelen van Sefardiem uit Amsterdam en hun vertrouwde handelsnetwerk met nieuwe Christenen in het Spaans/Portugese imperium. Ook de Joden van Recife en Mauritsstad blijken onmisbaar voor het welslagen van de eerste Nederlandse kolonie van 1630 tot 1654. Deze column verkent de Transatlantische bedrijvigheid en de plaats die de eerste Joodse gemeente in Amerika inneemt. Vervolgens ga ik na in hoeverre haar functioneren rivaliteit en intolerantie oproept bij calvinisten en katholieken. En hoe reageren bewindvoerders daar weer op?
De eerste WIC (1621-1674) probeert de suikerproductie in Brazilië en de handel naar West-Europese markten over te nemen van de Portugezen. Sinds dit luxeproduct honing als zoetstof vervangt, neemt de raffinage van ruwe suiker uit Brazilië een grote vlucht, met name in Amsterdam. Halverwege de zeventiende eeuw telt de stad bijna 50 suikerraffinaderijen. De meeste suikerrietplantages en suikermolens bevinden zich in Pernambuco en de twee aangrenzende Capitanias: Itamaracá en Paraíba. Behalve suiker produceert Pernambuco tabak, katoen en brazielhout, bestemd voor de bereiding van rode verfstof. Maar door de Hollandse verovering is de kolonie geruïneerd. Om gevluchte plantagebezitters en handelaren terug te doen keren is de belofte van geloofsvrijheid onvoldoende, ook voorraden en kredieten zijn nodig. De WIC heeft echter oplopende schulden door de enorme uitgaven voor duizenden werknemers en honderden bewapende schepen en forten. Vandaar dat Joodse migranten uit Amsterdam, met steun van rijke Sefardiem, genood worden naar Hollands-Brazilië om daar de koloniale economie weer vlot te trekken. De WIC houdt haar monopolie over de import van slaven uit West-Afrika en de export van brazielhout naar West-Europa, maar vooral Joden leveren regionaal kredieten, goederen en slaven in ruil voor ruwe suiker. Enkele van hen verwerven zelfs plantages en molens. In 1637 voert Pernambuco ongeveer duizend ton ruwe suiker uit, in 1641 is dat bijna zevenduizend ton. Ook de belastingpachters zijn meestal Joden. Vanaf het begin vormen meertalige sefardische Joden de schakels tussen de WIC en de meestal Portugese planters.
In 1636 wordt graaf Johan Maurits van Nassau-Siegen, een achterneef van Willem van Oranje, benoemd tot gouverneur-generaal van Hollands-Brazilië. In januari het jaar daarop arriveert hij in Pernambuco vergezeld door geleerden en kunstenaars. Hij vergroot het landbezit van de WIC, 7 van de 14 Braziliaanse Capitanias komen onder zijn bewind, maar de hoofdstad Bahia blijft Portugees. Daarom laat hij vanaf 1638 op het eiland tegenover Recife tussen twee forten Mauritsstad aanleggen. Op de punt staat zijn residentie Vrijburgh met botanische tuin en grote vijver. Het ontwerp voor de koloniale hoofdstad is van Pieter Post, die ook betrokken is bij de bouw van zijn paleis in Den Haag, het Mauritshuis. Op deze Vingboonskaart uit Amsterdam (± 1650) met de haven van Pernambuco, ‘het dorp’ Recife en Mauritsstad is boven op het witte vlak Der Joden Begraef Plaets te zien. Vanaf nummer 39 in het centrum van Recife schuin rechts naar beneden en verder naar de stadspoort met nummer 37 loopt de Bockestraat, ook Jodenstraat genaamd (nu Rua do Bom Jesus). Hier staat sinds 1636 de Synagoga Zur Israel (Rots van Israël), de eerste van Amerika. Enkele jaren later wordt in Mauritsstad de Synagoga Maguen Abraham (Schild van Abraham) gebouwd. Chacham Isaac Aboab da Fonseca uit Amsterdam wordt 1642 de eerste rabbijn van de Nieuwe Wereld. Hij overtuigt enkele nieuwe christenen terug te keren tot het jodendom. Een van hen is Baltasar da Fonseca, alias Samuel Belillos, de aannemer die 1641-‘44 de brug tussen Mauritsstad en Recife bouwt.
Hollands-Brazilië geniet vanaf haar begin geloofsvrijheid en vrijheid van Inquisitie. Voor de verovering heeft de Staten Generaal de WIC immers geïnstrueerd: De Spaignerts, Portugiesen ende Naturelen van den Lande, ’t zy Roomsch ofte Joots-gesinde, sullen gelaten werden by hare vryheyt, sonder moeyenisse ofte ondersoeck in hare conscientien, ofte particuliere Huysen. Toch ontstaan er rond de groeiende Joodse gemeenschap af en toe conflicten. Portugese kolonisten worden geconfronteerd met een prominente groep die door hun katholieke moederland juist zijn verdreven en de Hollandse predikanten zijn nogal missionaire woordvoerders van hun protestantse natie. Vooral de synagogen stuiten op verzet van calvinistische predikanten én katholieken. De graaf van Nassau en zijn Hoge en Secrete Raad tolereren synagogale bijeenkomsten op voorwaarde dat haar ceremonieën strikt besloten blijven. De ouderlingenraad van de Joodse gemeente stelt echter verontwaardigd dat Portugese katholieken, die de Hollandse calvinisten vijandig gezind zijn, wel publiekelijk hun geloof mogen belijden. De Joodse gemeenschap, die het WIC-bewind steeds trouw steunt, zou dus meer vrijheden moeten genieten. Feitelijk krijgen ze die ook, dat blijkt alleen al uit latere klachten over hun publieke samenkomsten. En behalve in de synagogen van Recife en Mauritsstad die ze aanvankelijk, net als in Amsterdam, formeel slechts huren, komen ze ook bijeen in huissynagogen in Paraíba, in Penedo bij de monding van de Sao Franciscorivier en waarschijnlijk ook op het eiland Itamaracá voor de kust.
Een synode van de Nederduits Gereformeerde Kerk in Brazilië beschuldigt 1640 Joden van wetsschendingen: ze zouden christenen bekeren en mannen besnijden, trouwen met christenen of christelijke concubines erop na houden, etc. Maar de Hoge en Secrete Raad maakt geen haast, pas in 1645 laat ze de Heren Negentien, de bewindhebbers van de WIC, weten dat zij geen bewijzen heeft gevonden, wel zijn enkele cristaos novos teruggekeerd tot het jodendom, inclusief de besnijdenis voor mannen. De religieuze intolerantie in Hollands-Brazilië wordt ook gevoed door economische rivaliteiten. In een petitie uit 1637 verzoeken enkele Hollanders en Portugezen, uit eerbied voor de naam van Christus, onze Heer, de WIC om de toestroom van Joodse migranten én hun privileges te beperken. Vooral de rechtstreekse verkoop van goederen aan het publiek moet net als in Amsterdam verboden worden. In 1641 richten 66 christelijke winkeliers uit Recife een petitie tot Gouverneur en Raad en sturen die ook naar de Heren Negentien. Ze klagen daarin dat Joden ook de kleinhandel domineren en pleiten voor rode hoeden of gele tekens op hun kledij zodat argeloze klanten zich niet vergissen. Opnieuw weet de graaf van Nassau de gemoederen te bedaren, door een verordening af te kondigen die elke persoon, of diens slaaf, die iemand van een andere religie, natie of stand beledigt, met lijfstraffen bedreigt. Zo blijft de intolerantie binnen de perken. Alleen de gevangenis met tortuur voor een geval van ‘godslastering’ brengt zelfs de sefardische gemeenschap van Amsterdam tot de beschuldiging: ‘inquisitie in de kolonie’. Op hun aandringen waarschuwen de Heren Negentien het koloniale bewind navenant scherp.
Plechtigheid in de synagoge Zur Israel, Recife 2010
Uit dergelijke episodes blijkt hoezeer Joods Amsterdam betrokken blijft bij de lotgevallen van de Joden in Hollands-Brazilië. De sinds 1639 vereende Portugees-Joodse gemeente Talmoed Tora in Amsterdam vormt ook de hogere autoriteit die Joodse geschillen in de kolonie kan beslechten. Die spitsen zich toe, als na de plantersopstand van 1645 de Portugese aanvallen op Mauritsstad en Recife een einde maken aan de regionale handel en gebrek en schulden oplopen. Zelfs de synagoge van Mauritsstad, de wetsrollen incluis, moet dienen als een onderpand. In 1648 erkent Maguen Abraham niet langer het oppergezag van de Joodse gemeente in Recife. Zij klaagt bij Talmoed Tora in Amsterdam dat Zur Israel het koloniale bewind voor een intern Joods conflict heeft ingeschakeld. Talmoed Tora dreigt daarop dat, als Zur Israel persisteert in haar plan om de synagoge van Mauritsstad te sluiten, Amsterdam op haar beurt geen bijdragen meer stuurt voor de armen van Zur Israel. Nadat enkele vroegere christaos novos in handen zijn gevallen van Portugese ‘rebellen’ en wegens afvalligheid door de Inquisitie tot de galg veroordeeld zijn, oefent de Portugees-Joodse Gemeente van Amsterdam grote druk uit op de Staten Generaal. Die erkent de bijzondere rol van de Joodse natie en beveelt het WIC-bewind in Hollands-Brazilië dat voortaan al haar leden, met haar onroerende en roerende goederen, op dezelfde wijze beschermd en begunstigd moeten worden als de vrije luijden die geboren zijn in de Lage Landen. Dit document wordt door de Portugees-Joodse Gemeente van Amsterdam terecht bestempeld als een patenta onrossa en favor de Nossa naçao abitantes no brasil. Hier erkent Holland voor de eerste keer dat de Joden van Mauritsstad en Recife dezelfde rechten genieten als haar andere burgers. Zover hebben de Joden van Amsterdam het nog niet gebracht.