Boekenrubriek

Samengesteld door Leo Frijda

Gepubliceerd op: 29 mei 2025

Mascha Kaléko: Das lyrische Stenogrammheft
Oorspronkelijk gepubliceerd in 1933
Nieuwe uitgave van december 2024, verschenen bij uitgeverij Rowohlt
ISBN: 9783499016783

Mascha Kaléko: Verse für Zeitgenossen
Oorspronkelijk gepubliceerd in 1945
Nieuwe uitgave van december 2024, verschenen bij uitgeverij Rowohlt
ISBN: 9783499016776

Deze keer permitteer ik mij een nogal persoonlijk gekleurde keuze. Een Duitstalige dichter, Mascha Kaléko, en daarna een boek, van Sani van Bussum, weliswaar in het Nederlands geschreven, maar al ruim voor de oorlog verschenen.

Enkele jaren geleden was ik in Polen bij de grafheuvel van Sobibor om Kaddisj te zeggen voor mijn grootvader (van vaderskant), Joseph Frijda. Zelfs tweemaal. Ik zei namelijk ook een gedeelte van het gedicht dat Mascha Kaléko in New York had geschreven en september 1942 in het tijdschrift Aufbau had gepubliceerd, toen nog onder de titel 'Nachtgedanken'. In Verse für Zeitgenossen (VfZ) staat het gedicht met als titel 'Kaddisch'. De eerste twee regels luiden:

Rot schreit der Mohn auf Polens grünen Feldern,
In Polens schwarzen Wäldern lauert Tod.

Mascha Kaléko wordt weer gelezen. Dat blijkt uit de nieuwe uitgaven van haar twee belangrijkste dichtbundels. Ook zijn er de laatste jaren enkele romans over haar leven verschenen. Ik zal haar leven en werk kort bespreken aan de hand van de biografie, geschreven door Jutta Rosenkranz en uitgegeven door uitgeverij dtv. Met soms een verwijzing naar door Kaléko geschreven gedichten. Zo reizen we door haar geschiedenis: Polen, Duitsland, Amerika, Israël.

Mascha Kaléko is op 7 juni 1907 geboren in de Poolse plaats Chrzanów. Haar ouders zijn Fischel Engel en Rosa Aufen. Chrzanów lag toen in Galicië, zo’n veertig kilometer ten westen van Krakau. Ongeveer de helft van de 10.000 inwoners was indertijd Joods. Het stadje telde vier synagogen waarvan er nog één over is. Daarin moet nu een winkelcentrum zijn gevestigd. In Das lyrische Stenogrammheft dichtte Mascha Kaléko:

Ich bin vor nicht zu langer Zeit geboren
In einer kleinen, klatschbeflissenen Stadt,
Die eine Kirche, zwei bis drei Doktoren
Und eine groβe Irrenanstalt hat.

In Verse für Zeitgenossen herhaalt zij dit maar is de eerste regel gewijzigd:

Ich bin als Emigrantenkind geboren
In einer kleinen, klatschbeflissnen Stadt,
Die eine Kirche, zwei bis drei Doktoren
Und eine groβe Irrenanstalt hat.

Emigrantenkind was zij eigenlijk al toen zij de eerste versie schreef. Uit vrees voor een pogrom vluchtte het gezin Engel in 1914 naar Duitsland. Eerst naar Frankfurt en daarna naar Marburg. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog woonden zij voor langere tijd in Berlijn wonen. Daar ontwikkelde Mascha Kaléko zich tot een bekende lyrische dichter. Al vanaf 1929 verschijnen haar gedichten in diverse kranten en tijdschriften. Het Berliner Tageblat plaatste haar gedichten zelfs regelmatig. Met het gevolg dat in 1933 de gerenommeerde uitgever Rowohlt bereid was haar eerste gedichtenbundel uit te geven: Das lyrische Stenogrammheft. Het was meteen een groot succes. De toegankelijke en persoonlijke toon van haar lyriek sloeg aan.

In die tijd vinden we de nog jonge dichter tussen de schrijvers in het ‘Bassin für Schwimmer’ in het Romanische Café nabij de Gedächtniskirche. In de biografie van Jutta Rosenkranz staan verschillende foto’s van haar en ik kan het goed begrijpen dat zij de aandacht trok. In een later krantenartikel (overgenomen in de biografie) is dit zo beschreven:

“Man muβ Mascha Kaléko (…) sehen und hören. Man muβ den Zauber ihrer Persönlichkeit erleben (…) Man muβ die Melancholie ihrer Erscheinung und ihrer Stimme spüren, und dann weiβ man, diese Lyrikerin, von brennendem Heimweh jung gehalten, ist selbst ein Stück jenes Zeitalters der dreiβiger Jahre mit frühreifer Patina, von dem sie (…) erzählt hat. Sie ist ein Stück von jenem romanischen Café mit seinen groβen Namen.“

Intussen was Mascha Kaléko in 1928, inmiddels 21 jaar oud, getrouwd met Saul Aron Kaléko. Dat huwelijk liep in 1936 stuk nadat zij de musicoloog Chemjo Vinaver had leren kennen en met hem een zoon kreeg, Avitar (later Steven) Vinaver. In het leven van Mascha Kaléko zullen Chemjo en Steven een belangrijke, centrale rol blijven spelen. Daarin vindt zij, schrijft haar biografe, “Geborgenheit und Heimat”.

Haar laatste Berlijnse woning was gelegen aan de Bleibtreustrasse 10/11. Daar is een gedenksteen geplaatst.

Foto: Doris Antony (via Wikimedia Commons)

Over de Bleibtreustrasse schreef Mascha Kaléko later: “Hier war mein Glück zu Hause. Und meine Not.” September 1938 moest Kaléko met man en kind Berlijn ontvluchten. Nog net op tijd. Via Hamburg, Parijs en Le Havre bereikten zij op 23 oktober 1938 New York. Daar ging Mascha Kaléko na enige tijd weer dichten, in het Duits, want “man kann zwar das Land wechseln, aber nicht so einfach die Sprache." Het in Amerika verschijnende Duitstalige tijdschrift Aufbau bood soelaas en zo vond zij enig gehoor binnen de kring van Duitstalige emigranten.

Kort na de oorlog, in 1945, verschijnt haar gedichtenbundel Verse für Zeitgenossen. De aandacht voor de gedichten van Kaléko krijgt vooral een opleving als zij begin 1956 Duitsland bezoekt en Das lyrische Stenogrammheft uit 1933 wordt herdrukt. Ook de kranten besteden dan weer aandacht aan haar werk. Zo vergelijkt Die Zeit haar gedichten met “Schmetterlingen, weil sie in jeder Zeile nur Menschlichkeit, Zärtlichkeit und Leichtigkeit enthalten.“

Het duurt enkele maanden voor Mascha Kaléko tijdens haar reis door Duitsland ook Berlijn aandoet:

Berlin, im März. Die erste Deutschlandreise,
Seit man vor tausend Jahren mich verbannt.

Oktober 1959 emigreren Mascha Kaléko en Chemjo Vinaver naar Israël. Alleen daar kan Vinaver zijn Anthologie chassidischer Synagogalmusik afmaken. Hun intussen volwassen geworden zoon Steven blijft achter. Hij bereidt zich in Amerika voor op een carrière als toneelregisseur.

In Israël heeft Mascha Kaléko zich niet echt thuis gevoeld. Dat lag vooral aan de taal. Hebreeuws heeft zij nooit vloeiend leren spreken. Voor het schrijven van haar gedichten had zij bovendien een vertrouwde, Duitstalige omgeving nodig. In Israël voelde zij zich van haar lezers ‘afgesneden’. Er zijn meer schrijvers geweest die daarmee hebben geworsteld, Arnold Zweig bijvoorbeeld, die mede daarom naar Duitsland terug ging. Zover heeft Kaléko het niet laten komen, maar zij ging wel regelmatig naar Duitsland om lezingen te geven en haar gedichten voor te dragen. De belangstelling voor haar gedichten verflauwde echter toen er geen nieuwe uitgaven van haar gedichtenbundels op de markt werden gebracht. Aan een bundel met een keuze uit haar gedichten werd nauwelijks nog aandacht besteed.

Op 28 juli 1968 sterft haar zoon Steven en op 16 december 1973 sterft Chemjo Vinaver. “Wie soll ich leben, wenn sie nicht mehr da sind?", had zij zich eerder in één van haar gedichten afgevraagd. Het was inderdaad een klap die ze niet meer te boven zou komen. Na het verlies van haar man en haar zoon trok Mascha Kaléko zich in haar woning in Jeruzalem terug.

Ich träume nicht mehr.
Wem sollte ich meine Träume erzählen?

Toch reist ze nog naar Zwitserland en Duitsland, “mit meiner leisen Gefährtin, der Einsamkeit." In het toen toch nog geschreven gedicht 'Bleibtreu heiβt die Straβe' blikt ze terug.

Was blieb davon?
Die rosa Petunien auf dem Balkon.
Der kleine Schreibwarenladen.
Und eine alte Wunde, unvernarbt.

Mascha Kaléko sterft op 21 januari 1975 tijdens een verblijf in Zürich. Daar is zij begraven op de Joodse begraafplaats Oberer Friesenberg, zoals zij heeft gewild “nur von rituellen jüdischen Gesängen und Gebeten begleitet.”

In commentaren wordt vaak naar Heine verwezen en ook Mascha Kaléko heeft Heine als haar voorganger beschouwd, zij het, geeft ze toe, zonder meer een grotere dichter dan zijzelf. Dat is natuurlijk juist en de literatuur criticus Reich-Ranicki heeft de vergelijking met Heine terecht “te hoog gegrepen” genoemd. Maar hij plaatste haar toch op één lijn met Tucholsky, Ringelnatz en Kästner, voor wie hij de terminologie “lyrischer Reporter seiner Epoche” gebruikt. Dat lijkt me een goede typering om ook voor Kaléko tot uitgangspunt te nemen. Wel met de aantekening dat zij in haar gedichten naast de verloren gegane tijd van het interbellum ook de naoorlogse emigratie beschrijft.

“Ihre Lieder”, constateert Daniel Kehlmann in het voorwoord van zijn recente bloemlezing, “sind wieder am Leben, ein Schatz an Form, Schönheit und weiser Melancholie“. “Solange man in deutscher Sprache überhaupt noch Gedichte liest, werden jene von Mascha Kaléko dabei sein."

Een bewogen vrijdag op de Breestraat (ondertitel Een vertelling uit de tweede helft der negentiende eeuw), in 1927 geschreven door Sani van Bussum, kunt u in het geheel lezen in de Digitale Joodse bibliotheek van Crescas, waar ook een korte levensbeschrijving van Sani van Bussum is geplaatst. Peter-Paul de Baar schreef in Ons Amsterdam een artikel over “Het Amsterdam van Sani van Bussum”, met een uitvoeriger aanduiding van de in het boek voorkomende personen.

De kleine roman van Sani van Bussum gaat over de geboorte van het eerste kind van Duifje van Dam en David Davids, uit de goud- en zilverwinkel aan de Jodenbreestraat. Van Baar merkt op dat voor hen de ouders van Sani van Bussum model hebben gestaan: Marianne Speijer en Moritz Prijes. Sani van Bussum was het pseudoniem van hun dochter Sientje Prijes.

Daarnaast spelen in het boek ook de broers van de vader een rol, onder wie de vrome Hijman, die in paniek een synagoge in vlucht en de wat frivolere Jolie, die in de kroeg belandt. En nu moet ik maar meteen bekennen dat ik aan moederskant afstam van één van die broers. Enigszins tot mijn verbazing van de vrome Hyman en niet van de wat frivolere Jolie.

Het zit zo. De moeder van Sientje Prijes (Sani van Bussum dus) is Marianne Speijer, dochter van Salomon (Zelig Samuel) Speijer en zijn echtgenote Sara Zippora Jacob Prins. Marianne Speijer had een broer, Leman Speijer, getrouwd met Sara Sijes. Het is deze Leman Speijer die model heeft gestaan voor Hyman uit het boek van Sani van Bussum. De wat frivolere Jolie, die graag een borreltje dronk, stond in de familie bekend als oom Moeli. Maar dat terzijde.

Uit het huwelijk van deze Leman Speijer en Sara Sijes is mijn grootvader Samuel Speijer geboren. Een van zijn dochters is mijn moeder. Met Sani van Bussum stam ik dus in rechte lijn af van Salomon (Zelig Samuel) Speijer. Net als verschillendene andere leden van de familie Speijer had ook mijn grootvader een juwelierszaak, na de oorlog aan de Gentsestraat in Scheveningen. Ik heb hem toen nog kort gekend.

Hierboven staat de omslag van de oorspronkelijke uitgave van Een bewogen vrijdag op de Breestraat van Querido uit 1930. Daarnaast is de omslag afgedrukt van een bijzondere, in linnen gebonden uitgave van de Arethusa Pers uit 1997. In dat boek staat een mooie houtgravure van de hand van Jan Battermann.

Van de oplage van 135 in linnen gebonden exemplaren van deze bijzondere uitgave heb ik nummer 13. Tot mijn geluk.

Nieuwsbrief

Volg ons en blijf op de hoogte! Schrijf je hier in voor onze nieuwsbrief en wij zorgen dat je niks mist.