Boekenrubriek
Samengesteld door Leo Frijda
Gepubliceerd op: 1 mei 2025

Daniel Kehlmann: Lichtspel
Vertaling Josephine Eijnaarts
Verschenen in 2024 bij uitgeverij Querido
ISBN: 9789021487335
De longlist van de Europese Literatuurprijs 2025 is bekendgemaakt. Daarop staan twaalf Europese romans die het afgelopen jaar in Nederlandse vertaling zijn verschenen. In juni volgt de shortlist, waarna op 4 september bekend zal worden gemaakt op welk boek de prijs is gevallen. Twee boeken die op de longlist staan, wil ik in deze rubriek noemen. Ze hebben gemeen dat de hoofdpersoon zich voor een dilemma ziet gesteld. Onder de gegeven omstandigheden moeten zij een keuze maken. Dat geldt, kan men zeggen, voor alle tijden, zeker ook de onze.
In het boek van Kehlmann is de hoofdfiguur de Oostenrijkse filmregisseur G.W. Pabst die voor de oorlog vele bekende films maakte met sterren als Greta Garbo en Louise Brooks. Hoewel gebaseerd op personen die echt hebben bestaan, is Lichtspel niettemin vooral een roman, geen biografie.
De politiek linkse Pabst gaat na de machtsovername van Hitler met vrouw en zoon naar Amerika om daar zijn carrière voort te zetten. Dat lukt niet goed; de hem in Hollywood voorgelegde scripts zijn onder de maat. Als Pabst vervolgens in Parijs is om daar voet aan de grond te krijgen, bereikt hem een telegram van zijn moeder die in een kleine Oostenrijkse plaats, Tillmitsch in de Oostmark, is achtergebleven. “Kom snel” schrijft ze. Walter Mehring (hij zal na de oorlog De verloren bibliotheek schrijven), ontraadt Pabst daaraan gehoor te geven. Met klem: “Niet teruggaan naar de nazi’s als je er eenmaal in bent geslaagd aan de nazi’s te ontsnappen. Voor geen goud. Dat zou uw moeder ook niet willen.”
Pabst gaat toch terug. In Tillmitsch bezit Pabst een klein jachtkasteel met een door hem aangestelde huisbewaarder. Als Pabst die plaats heeft bereikt, blijkt de huisbewaarder zich te hebben ontpopt als een fanatieke nazi die de leiding heeft overgenomen en de familie koeioneert. Pabst en zijn familie zitten daar inderdaad vast; ze kunnen niet meer weg. En dan verschijnt een vertegenwoordiger van Goebbels, Kuno Krämer, die hem meedeelt dat de minister hem wil spreken. Pabst reist af naar Berlijn. En daarmee komen we bij de kern van de roman. Ik citeer uit het onderhoud dat Goebbels Pabst toestaat.
"‘Bedenk wat ik u te bieden heb’ was de minister hem voor. KZ bijvoorbeeld. Dat kan altijd. Geen probleem. Maar dat bedoel ik helemaal niet. Wat ik bedoel is, bedenk wat ik u óók te bieden heb, namelijk alles wat u wilt. Elk budget, iedere acteur. Elke film die u wilt maken. Maar dat weet u. Daarom bent u naar me toegekomen. Daarom maakt u de gang naar Canossa."
Het is de bekende tactiek van tegelijk dreigen en paaien. Pabst zwicht en het gaat van kwaad tot erger. Interessant is de positie die de vrouw van Pabst inneemt. Zij blijft hem trouw maar ziet met lede ogen aan hoe hij steeds meer buigt voor het naziregime om zijn films te kunnen maken. Tijdens een wandeling in het Berlijnse Grunewald komt het tussen hen tot een uitbarsting en stort ze haar hart uit. Pabst geeft haar gelijk: “Voor de helft, niet helemaal. Want dit gaat allemaal voorbij. Maar de kunst blijft.” “Ook al is dat zo”, antwoordt zijn vrouw, “is ze dan niet blijvend bezoedeld. Is ze niet blijvend met bloed besmeurd?” Ze komen niet nader tot elkaar. Pabst blijft vasthouden aan zijn standpunt dat “het belangrijk is om kunst te maken onder de omstandigheden die je aantreft. Dit hier zijn nu de omstandigheden. En die zijn helemaal niet zo slecht!”
Zo stonden ze tegenover elkaar, in de beginnende motregen, onder scheefstaande, ruisende bomen, en keken elkaar in de ogen – hij vragend, zij star van wanhoop.
Pabst boog voor de machthebbers om films te kunnen maken. In het boek van Kehlmann valt – zijdelings - ook de naam Fallada. Over Fallada's houding in de oorlog schreef ik een vrij uitvoerig artikel voor het tijdschrift De Parelduiker. Anders dan vele andere schrijvers is Hans Fallada tijdens het naziregime in Duitsland gebleven. En net als Pabst lukte het Fallada niet om buiten schot te blijven. Ook hij boog voor de wensen van Goebbels. Daar staat bij hem wel wat tegenover: in zijn twee belangrijkste boeken heeft hij de ‘kleine mens’ vastgelegd die zijn fatsoenlijkheid en menselijkheid bewaart. Fallada staat als het ware tussen Pabst en diens vrouw in.

Mascha Kaléko: Ich tat die Augen auf und sah das Helle, Gedichte und Prosa
Verschenen in 2024 bij dtv Verlag
Uitgezocht door en met een voorwoord van Daniel Kehlmann
ISBN: 9783423284202
Daniel Kehlmanns grootouders (van vaderskant) waren gedoopte Joden. In een interview liet hij weten dat een ieder die een Joodse familiegeschiedenis heeft, zich met de Joodse cultuur verbonden zal voelen. Het komt hem echter ‘pretentieus’ voor zich op grond van een verre afstamming als Jood te zien.
Maar ik reik hem toch graag de hand. Zijn belangstelling voor Joodse, Duitstalige schrijvers is evident. Zo verscheen in 2024 zijn boekje over de door hem (en mij) bewonderde Leo Perutz. Vorige week in Berlijn ging ik naar de mooie Autorenbuchhandlung bij de Savignyplatz en daar kocht ik een door Kehlmann ingeleid en samengesteld boekje met de gedichten van Mascha Kaléko (1907-1975). In het voetspoor van Kehlmann hoop ik een volgende keer aandacht te besteden aan deze in Duitsland herontdekte dichter.

Ivan Klíma: Rechter tussen twee vuren
Vertaling Irma Pieper
Verschenen in 2024 bij Wereldbibliotheek,
ISBN: 9789028452978
De in 1931 geboren schrijver Ivan Klíma geldt als een van de belangrijkste schrijvers van Tsjechië en zijn nu ook in het Nederlands vertaalde boek, Rechter tussen twee vuren, oorspronkelijk gepubliceerd in 1986, wordt als zijn belangrijkste werk beschouwd. Het is nogal omvangrijk, waarmee ik niet slechts het aantal bladzijden bedoel, maar ook de vele onderwerpen die worden aangeroerd. Het boek heeft niettemin een goed te volgen opbouw omdat de hoofdstukken zich om en om afspelen in het verleden en in het heden van de hoofdpersoon, Adam Kindl. Voor een voortreffelijke samenvatting verwijs ik naar de uitvoerige recensie van Michel Krielaars in NRC.
De hoofdstukken die zich in het verleden afspelen hebben steeds dezelfde titel: 'Voor wie van de rivier de Lethe drinken'. In het eerste hoofdstuk met die titel zien we een jonge Adam in de winter 1941-1942 met andere jongens in een kazernegebouw. Hij bevindt zich in Theresienstadt, al waren, “mij de Joodse theologie en tradities volslagen onbekend en lange tijd kende ik het woord ‘Jood’ niet eens. Ik begreep niet op welke noodlottige wijze dit verband hield met mijn eigen leven.” Adam werd verteld dat “het sanhedrin rechtvaardiger vonniste dan men tegenwoordig deed” en “de doodstraf bij voorkeur helemaal niet toepaste.” Adam overleeft het kamp en verderop lezen we: “Ik was ook ter dood veroordeeld, maar ze hebben geen kans gezien het vonnis ten uitvoer te leggen.”
Dit citaat raakt een hoofdthema van de roman. Na zijn rechtenstudie wordt Adam benoemd tot rechter in een kleine stad, waar hij nogal gehoorzaam zijn werk doet. Daarna, ik sla geruime tijd over, zien we hem terug aan de universiteit en in Engeland, waar hij voor studie enige tijd mag doorbrengen. Adam denkt in die tijd na over de doodstraf en schrijft een artikel waarin hij betoogt dat die straf “een overblijfsel was van een primitieve opvatting van rechtspleging.” Het artikel, dat voor hem “een persoonlijke betekenis” had, wordt afgewezen en niet gepubliceerd.
Adam krijgt daarna toestemming enige tijd te verblijven aan de Universiteit van Michigan. “Wat anders was dan thuis was de atmosfeer waarin ik opeens kon leven en werken.” Hij keert niettemin terug als in Tsjechië “betrouwbare rechters worden gezocht voor de rehabilitatieprocessen.” Maar al spoedig daarna “zijn de Russen gekomen.” De Praagse lente is voorbij.
De afwisselend geplaatste, genummerde hoofdstukken spelen zich in het heden af. Het is de tijd na de Praagse lente. Als rechter krijgt Adam een moordzaak toegewezen. Zo’n zaak had hij nog niet eerder behandeld en hij beseft dat hij wordt getest: van hem wordt verlangd de doodstraf uit te spreken. “U weet heel goed wie er in dit land regeert. Het volk heeft u een verantwoordelijke functie toevertrouwd en verwacht dat u die naar behoren uitvoert.”
Adam schrijft een brief aan zijn jongere broer waarin hij uitgebreid de gemoedstoestand beschrijft waarin hij is komen te verkeren. Ik citeer uit die brief omdat Adam daarin zijn dilemma als rechter verbindt met zijn persoonlijke leven, waarin eveneens een keuze moet worden gemaakt, een keuze tussen zijn vrouw en zijn geliefde.
"Ik vond een vrouw, maar om niet te hoeven toegeven, vluchtte ik in mijn werk. En toen ik besefte dat mijn werk, net als mijn huwelijk, een doodlopend spoor was, vluchtte ik naar een andere vrouw en maakte ik mezelf wijs dat ik eindelijk tegen het lot in verzet was gekomen. Van alle vormen die een vlucht kan aannemen is het de liefde die je vlucht het best maskeert (…)."
"Je ziet je vlucht voor vrijheid aan en hebt helemaal niet in de gaten dat je een vogelvrijverklaarde bent."
Wie na deze veel te korte samenvatting of door de recensie van Krielaars nog steeds geen aanleiding vindt deze indrukwekkende roman te gaan lezen, wijs ik tot slot op de vele overpeinzingen van Adam over de tijd waarin hij rechter heeft mogen zijn. Inperking van de ruimte die aan de rechter moet worden gelaten, dreigt ook in onze tijd.