Boekenrubriek
Samengesteld door Ilse Lazaroms
Gepubliceerd op: 12 juni 2025
Laat ik hiermee beginnen: voor iedereen die zich uitspreekt over Israël en Palestina staat er iets op het spel. Dit geldt ook voor de Joods-Nederlandse schrijvers die zich sinds 7 oktober (opnieuw) over dit onderwerp buigen; de essays in boekvorm tuimelen de laatste tijd over ons heen, er zullen er meer volgen.
Schrijven over dit onderwerp houdt een persoonlijk én professioneel risico in: je zal hoe dan ook kritiek krijgen, of bonje. Je zal er vrienden, familie of kennissen door verliezen, of lezers. Omdat schrijven plaatsvindt met behulp van, of, beter gezegd, bestáát uit taal en de taal over dit onderwerp omstreden en explosief is (dit woord gebruik ik niet lichtzinnig), is ieder woord beladen.
Morele stellingname
Schrijven over Israël en Palestina behelst niets minder dan een morele stellingname, die schrijvers afwegen en lezers onder de loep nemen (zwijgen is dat trouwens ook – een morele stellingname). En toch. Als schrijven je vak is, moet je wel. Zoals Natascha van Weezel zegt: "Zwijgen is geen optie."
Toch is het zwijgen alom aanwezig. Dat zij dit niet doen, spreekt voor Natascha van Weezel, Chaja Polak en Maurits de Bruijn (al is de pen ter hand nemen natuurlijk geen garantie voor een goed boek). Hun boeken bevinden zich aan eenzelfde kant van het politieke spectrum, al zijn er nuanceverschillen.
Daarnaast doet het er niet alleen toe wat er staat, maar ook hoe het er staat. Schrijven is tenslotte componeren; het maken van een reeks grotere en kleinere beslissingen over woorden, nuances, ritmes, kaders. De zeggingskracht zit (ook) in de vorm.
(Hieronder sluimert de vraag: wat betekent schrijven als er mensen doodgaan? Vermoord worden? Uitgehongerd? Afwegingen over de juiste woordkeuze zijn nog altijd een teken van vrijheid. Veiligheid. Afstand – want denken kan alleen als je niet (meer) aan het overleven bent.)

Natascha van Weezel, Hoe houd je je hart zacht. Een pleidooi voor het radicale midden in tijden van oorlog
Verschenen bij uitgeverij Atlas Contact
ISBN 9789045051192
Natascha van Weezels boek bestaat uit korte, column-achtige hoofdstukjes, die in chronologische volgorde de gebeurtenissen sinds 7 oktober volgen. Haar verdriet dwingt haar kritisch te kijken naar het land waar ze als kind rondstruinde, familie bezocht, ijsjes at aan het strand van Tel Aviv. Naar haar linkse ouders, die het vaak over de Palestijnen hadden en hoopten "dat die snel een eigen staat krijgen." Of haar opa, die haar inprent dat de Sjoa niet alleen de Joden niet meer mag overkomen, "maar helemaal niemand niet. Snap je dat?" Hoe rijm je mooie herinneringen aan je kindertijd in Israël met het geweld dat plaatsvindt? Met een regering waar je niet achter staat, die, goed beschouwd, niet eens de jouwe is? Met de reacties van vrienden of kennissen in Nederland?
Meer nog dan over Israël gaat Van Weezels boek over de situatie in Nederland; over hoe de gebeurtenissen in het Midden-Oosten het debat en de publieke, politieke sfeer hier beïnvloeden. Zoals ik het lees, is Van Weezels pleidooi voor het "radicale midden" niet gericht op het vinden van een politieke oplossing, maar vooral op de manier waarop we in Nederland met elkaar omgaan. "Het voeren van een dialoog", zegt ze, "is keihard werken" (dat is waar). Ze wil iets doen aan "de spanningen en vooroordelen tussen bepaalde gemeenschappen in Nederland"; Joodse gemeenschappen, vooral, en islamitische. In haar poging het ‘midden’ te bewaken – het rationele, rustige, bedachtzame midden –, krijgt ze van alle kanten kritiek, en in het oog van die storm probeert Van Weezel haar eigen menselijkheid, en die van de ander, te bewaken.
De vraag die haar werk oproept, is of de nuance waar Van Weezel voor pleit niet kansloos is – zoals een pro-Israëldemonstrant haar vraagt. Van een bevriende linkse activist hoort ze dat ze "aan de verkeerde kant van de geschiedenis" staat, zolang ze empathie voor "beide kanten" bepleit. Natascha herinnert zich de woorden van haar vader, de journalist Max van Weezel: "Het voelt misschien alsof je nergens bij hoort, maar als twee extreme kanten boos op je zijn, dán doe je het precies goed." Nu zullen er vast mensen zijn die vallen over het woord ‘extreem’, maar het idee is duidelijk: houd vast aan ieders menselijkheid, hoe moeilijk ook.
Een vaak gehoord argument in deze discussie is dat Joden, omdat ze de Sjoa hebben meegemaakt, beter zouden moeten weten. Dat die morele les een garantie zou moeten zijn voor goed gedrag. Van Weezel vindt die eis hypocriet. In een interview zei ze: "Ik hoor weleens: jij zou beter moeten weten met jouw verleden. Maar ik geloof niet dat je moreel beter wordt doordat er een genocide op je volk is gepleegd. Ook een getraumatiseerd volk kan blinde vlekken hebben." Van Weezel pleit voor veiligheid en vrede voor iederéén, en het is die nadruk op empatische gelijkheid die veel mensen op dit moment niet willen, of kunnen horen. Omdat de wanhoop en de woede te groot zijn. Omdat – als machthebbers niet luisteren – schreeuwen soms de enige optie lijkt. In dit opzicht doet Van Weezels essay oprecht aan, maar mist het enige overtuigingskracht. Zoals ze zelf zegt: "Dit boek was deels ook een antwoord op mijn eigen eenzaamheid."
(Ja, dit begrijp ik. Schrijven als bezwering. Als een manier om je angsten te temmen. Om grip te krijgen op je leefwereld als je sociale weefsel uit elkaar valt.)

Chaja Polak, Brief in de nacht
Verschenen bij uitgeverij Cossee
ISBN 9789464521412
Ook Chaja Polak zoekt naar nuance. In Brief in de nacht peinst ze – zoals je dat misschien vooral ’s nachts doet – over de nasleep van 7 oktober, "toen de wereld kantelde." Niet eerder was het geweld zo genadeloos. Niet eerder gingen zoveel mensen de straat op, in Israël en erbuiten, of werd het bestaansrecht van Israël zo in twijfel getrokken. Polak begint haar essay met bespiegelingen over Across the Wall, een project waarin twee journalisten, één Israëlisch, de ander Palestijns, met elkaar ‘over de muur’ heen communiceren. Zodra je iemand kent, is de gedachte, kan je die ander moeilijk nog als ‘vijand’ beschouwen. Inmiddels is de familie van de Palestijnse journalist vermoord in Gaza; het project is uit elkaar gevallen. Polak stelt zich voor hoe de man, die in Londen woont, door de nachtelijke straten loopt, door God verlaten, zonder land of familie om naar terug te keren.
Polak denkt terug aan haar tweede man, Nol van Dijk. Hoe zijn familie in de Sjoa werd vermoord en hoe hij daarna, zolang hij leefde, met een "holle kast" in zijn ziel rondliep. In die ruimte lag alles opgeslagen wat hij als kind had meegemaakt maar waarover hij nooit zou spreken. Polak stelt zich voor dat haar man en de Palestijnse journalist elkaar zouden begrijpen. Omdat hun "ontheemd-zijn" meer is dan een existentieel standpunt, maar werkelijk is doorleefd, verwacht ze tussen de twee mannen overeenstemming of begrip. Hoewel ik dit graag wil geloven, weet ik niet zeker of je dit zomaar kan aannemen (misschien is het ook vooral een wens). Zoals je wanneer iemand overlijdt allemaal je eigen rouwproces doormaakt, zo is het hier ook: het gedeelde lijden bestaat, maar is geen garantie voor wederzijds begrip.
Toch beroept Polak zich op onderlinge (h)erkenning als route uit de polarisatie. Juist Joden zouden die medemenselijkheid moeten blijven bevechten, zegt ze, "omdat zij weten wat lijden is." Dat niet alleen: de Joodse ethiek – die ouder is dan, en losstaat van, de Joodse staat – is ontstaan uit het feit dat Joden ‘het volk van het boek’ zijn. "Van het woord. Niet van bodem, vlag of grond." De verantwoordelijkheid voor het ‘repareren’ van de wereld en voor het lot van de ander is er altijd geweest. Het lijkt wel, zegt Polak, dat Israël, met haar huidige regering, die "ethische verantwoordelijkheid voor de Ander" heeft verloren. En daarmee, zegt ze, "een deel van zijn identiteit."
Stilistisch is Polak sterk. Haar zinnen zijn gepolijst, haar ideeën geordend. Als ze zich afvraagt wat het betekent om mens te zijn, of Joods, zet ze geen vraagtekens achter haar zinnen: "Vraagtekens zouden ongepast zijn. Het betreft hier mijmeringen, mogelijkheden, onzekerheden. Antwoorden passen niet, zeker geen pasklare antwoorden." Polak weet dat wat ze op papier zet geen feiten zijn, maar "gedachten". De nacht is bij uitstek het moment waarop, of de ruimte waarin, je die gedachten kan laten gaan. Kan laten galmen. Haar brief, daarom, is gericht aan de stilte. En aan iedereen die haar gedachten wil, of kan horen.
(Dit is wat schrijven kan doen: het staat je toe te dwalen. Hardop na te denken. Geen vraagtekens te gebruiken. Zonder tegenspraak zinnen te laten verdwijnen in de nacht.)

Maurits de Bruijn, Geweten
Verschenen bij uitgeverij Das Mag
ISBN 9789493399174
De meest uitgesproken van de drie is Maurits de Bruijn. In zijn onlangs verschenen boek Geweten tekent hij het verhaal op achter zijn activisme, dat sinds 7 oktober zowel veel bijval als felle kritiek krijgt. Hij worstelt met zijn eigen geweten – hoe sta ik erin? –, en met dat van Nederland en de westerse wereld in het algemeen: wat is het dominante discours over Israël en Palestina? Wat is de werkelijkheid? (Het boek is opgedeeld in twee delen, ‘discours’ en ‘werkelijkheid’, al zou je hier tegenin kunnen brengen dat die twee elkaar natuurlijk constant beïnvloeden en die scheiding niet zo helder is als De Bruijn het doet voorkomen.) Behalve die innerlijke stem die beslist over goed en kwaad gaat ‘geweten’ ook over ontkenning. Over hoe, na de Sjoa, mensen zich distantieerden van de gruwelen door te zeggen: We wisten het niet. Dit is het grote verschil met ons heden, aldus De Bruijn: niemand kan nog zeggen dat ze het niet hebben geweten. Het geweld in Israël en Gaza is niet alleen buitensporig – het is gedocumenteerd. Gelivestreamed. Becommentarieerd. Bekeken. Waarom stopt het dan niet?
De Bruijn voelt een "allesverzengend gevoel van machteloosheid" – het toekijken, in real time, hoe er massaal onschuldige mensen worden gedood –, en dit zet hem ertoe aan te schrijven. Hij bevraagt zijn eigen rol in het publieke debat, onderzoekt zijn medeplichtigheid, duikt in zijn geschiedenis. Hij denkt na over zijn familie, vermoord in Sobibór, en voelt het gewicht van dit trauma. Die moord, zegt De Bruijn, wordt nu ingezet om het geweld tegen Palestijnen te vergoelijken. Daarmee, zegt hij, wordt de nalatenschap van zijn familie "verkwanseld, en voor precies die erfenis voel ik me verantwoordelijk."
Het gaat De Bruijn niet alleen om het heden, maar ook om de toekomst. Wat geef je door, als mens, als Jood, als activist zonder kinderen? Gedeelde pijn, ziet hij, kan wederzijds begrip creëren, maar het kan ook leiden tot opsluiting in je eigen bubbel. Tot wat Van Weezel "een bunkermentaliteit" noemt. Tot rechtvaardiging van geweld tegen de ander. Tot een "harnas van rouw" waarin je je kan schuilhouden, zodat je niets anders meer ziet of voelt dan je eigen pijn. Op dit punt is De Bruijn het sterkst: hij weet dat het pijn doet om toe te geven dat Israël op grote schaal mensenrechten schendt. Dat het "ontleren" van oude ideeën over wie je bent of waar je vandaan komt moeite kost. De Bruijn laat ruimte voor wat Jaïr Stranders in een talkshow "de blinde vlek van links" noemde – namelijk, de pijn van Joden, ook linkse Joden, in dit verhaal.
Wie bepaalt dit verhaal? Welke stemmen worden gehoord? Welke niet? Net als Polak onderkent De Bruijn de complexiteit, maar soms ook de futiliteit van taal. Moord is geen semantische aangelegenheid. En toch. Het recht – vooral het internationaal recht – moet érgens toe dienen. "… wat is het recht anders dan een verzameling woorden?"
Zo bezien is Geweten één lang antwoord op de vraag, Waarom Palestina? Maar ook, Wat voor jodendom wil je? "Ik wil een Jodendom", antwoordt De Bruijn, "dat niet wordt begrensd door de loyaliteit aan een land, maar dat wordt gevormd door een gedeeld gevoel, of door een scala aan gevoelens … een Jodendom dus dat leeft … Een Jodendom zonder uitsluiting." Joden, zegt hij, zijn "één volwaardig, pluriform volk", en hij weigert zich buiten de kring te laten plaatsen omdat hij opkomt voor de rechten van Palestijnen. Hij ís Joods, en zo wil hij ook gezien worden, inclusief door Joden met een andere mening. "Die kring moet groot genoeg blijven voor mensen zoals ik."
Geweten volgt, net als de andere twee essays, de actualiteit, en dat maakt het niet altijd even boeiend. De Bruijn noemt historische contexten vluchtig en verwijst naar het werk van anderen. Zijn boek is geen diepgravende analyse van een falend westers neoliberaal systeem of complexe geopolitieke lagen. Dat is ook niet de bedoeling. Geweten is een persoonlijk schrijven. Een uiting van woede en onmacht (en van hoop). Woede past en weerspiegelt het huidige tijdsmoment, maar het is, zoals De Bruijn ook zegt, "geen denken". (Over woede als katalysator voor hedendaags ‘activistisch’ schrijven, zie ook het stuk van Esha Guy Hadjadj in De Groene Amsterdammer van 7 mei jl., getiteld Emotie die bewapent.)
(Ondanks alle nuancering doet taal ertoe. Ontmenselijking begint met taal. Het tegenovergestelde is ook waar: verhalen kunnen je je menselijkheid teruggeven. Ze zijn het begin van empathie, liefde, rechtvaardigheid.)
Misschien is dit wat er gewonnen is: dat er steeds meer verhalen naar buiten komen over Israël en Palestina; dat er, ondanks alles en tegen de stroom in, wordt geluisterd (en gelezen). Dat er een weefsel ontstaat van narratieven, ervaringen en getuigenissen die zich uitspreken tegen geopolitiek geweld en machtsmisbruik en vóór sociale rechtvaardigheid. Zodat we niet langer met een "holle kast" in ons lijf rondlopen, maar ons kunnen uitspreken en gehoord zullen worden, ook door mensen die er anders instaan. Zodat het geweld stopt – want dat is uiteindelijk waar het om gaat.