Noach: De Tora's versie van het zondvloedverhaal
Gepubliceerd op: 7 oktober 2021
In 1929, tijdens de opgravingen van Abrahams geboortestad Ur, observeerde de vermaarde Britse archeoloog Leonard Woolley (1880-1960) een dikke laag sediment die de vallei bedekte. Woolley was geen man die publiciteit schuwde en telegrafeerde berichten naar de toonaangevende kranten in Groot-Brittannië en de VS waarin hij aankondigde dat hij het bewijs van de zondvloed had gevonden. Maar hij was ook een geleerde, dus toen hij zijn rapport opstelde, Ur of the Chaldees: A Record of Seven Years of Excavation (Londen: Ernest Benn Ltd., 1935), erkende hij dat wat hij had ontdekt geen bewijs was van een universele zondvloed, maar van een ramp die beperkt bleef tot de lagere Tigris- en Eufraatvallei.
De kennis van de antieke wereld is exponentieel toegenomen sinds Woolleys tijd. Als je denkt dat de zondvloed van Noach een universele zondvloed was die tot 15 el boven de berg Ararat rond 2100 voor de gewone jaartelling (1656 jaar na de schepping) plaats vond, dan kom je bedrogen uit. Het is nooit gebeurd; er is overweldigend bewijs dat het meeste leven rond de planeet zijn normale loop heeft voortgezet.
Betekent dit dat het verhaal van de ark van Noach een fabel is? Helemaal niet. De waarheid achter de woorden is wonderbaarlijker dan de duidelijke betekenis en gaat ver terug in de tijd. Het verhaal van een grote zondvloed, gezonden door God of de goden om de beschaving te vernietigen als een daad van goddelijke vergelding, is wijdverbreid. Er zijn de legendes van Matsya in de Purana's van de hindoes, van Deucalion in de Griekse mythologie, er zijn verhalen uit China, en in Amerika zijn de Tolteken, Azteken en Inca slechts enkele van degenen die soortgelijke verhalen vertelden. Het dichtst bij het Bijbelse verhaal - zoals Woolley wist - is de aflevering van Utnapishtim, Noachs equivalent in het Babylonische Gilgamesj-epos. Er zijn fragmenten gevonden van eerdere versies, in het Sumerisch, die dateren uit het derde millennium voor de gewone jaartelling, lang voor Genesis. Sumeriërs noemen de held Ziusudra, wat betekent 'hij zag het leven'.
Creationisten vervalsen het bewijs en beweren dat al deze verhalen herinneringen zijn aan één en dezelfde zondvloed, de zondvloed van Noach, maar ze hebben het bij het verkeerde eind. Er waren veel overstromingen, veel herinneringen, in veel delen van de wereld. Het geologische gegeven is duidelijk. De mensheid heeft enorme rampen overleefd sinds de noordelijke ijskap zich na de laatste ijstijd terugtrok en de Noord-Amerikaanse meren zich vormden en het Middellandse Zeegebied regelmatig werd overstroomd.
Maar hoe konden herinneringen aan deze gebeurtenissen bewaard blijven vóór de komst van het schrift? Een overlevende zou het misschien aan zijn zoon vertellen, die het doorgaf; 'verklaringen' werden toegevoegd om voor aansluiting te zorgen bij het begrip van de toehoorders, interpretaties werden toegevoegd om te passen bij de theologische neiging van de vertellers. Uiteindelijk werden de verhalen op schrift gezet, werden ‘bronnen’ gecreëerd, van cultuur tot cultuur doorgegeven, gemengd en verfraaid. In sommige bronnen – er zijn sporen van minstens twee - verschillen de dieren in aantal en goddelijke namen werden uitgekristalliseerd in het prachtige verhaal van Genesis, passend bij de nieuwe openbaring van de Ene God, rechtvaardig en barmhartig, die Noach redde die hij waardig had gevonden, Hij maakte het 'regenboogverbond' met de hele mensheid en met de natuur (9:11), garanderend dat "zolang de aarde blijft, zaaitijd en oogst, kou en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet zullen ophouden" (8:22).
Als ik parasjat Noach lees, zie ik niet alleen ‘woorden uit de lucht’, maar een destillatie van millennia aan menselijke ervaring, van traumatische gebeurtenissen die ons hebben gevormd tot wat we zijn en die in het menselijk bewustzijn zijn geëtst. Veel hiervan kan worden ingelezen in andere oude teksten, zoals het Babylonische Gilgamesj-epos, dat op dezelfde manier is geformuleerd als het Bijbelse verslag. Maar het zijn juist de verschillen in de details die ons attent maken op het onderscheidend vermogen van Bereshit. Het Hebreeuwse woord תיבה teiva, conventioneel vertaald met 'ark', biedt een krachtige aanwijzing voor dit onderscheidend vermogen.
Bijbels Hebreeuws heeft verschillende woorden voor 'boot', dus waarom werd Noach verteld een 'ark' te bouwen, dat wil zeggen een doos of container, in plaats van een boot? Utnapishtim, in de Babylonische versie, moest niet alleen een schip van zeven verdiepingen hoog bouwen, hij moest ook een bemanning meenemen om te navigeren: "Ik gaf de helmstok aan Puzur-Amurri de stuurman, met de navigatie en zorg voor de hele boot"!
Noach moet zichzelf volledig in Gods handen leggen, gewoon drijvend in een doos op het water, hij weet niet waar. Het is alleen God, niet zijn eigen vaardigheid, die hem kan redden van een catastrofe; hij slaat niet eens zelf "het luik dicht" - God doet het voor hem (7:16), waarmee hij mededogen toont. En wanneer Noach tevoorschijn komt, wordt hij niet, zoals Utnapishtim, een 'onsterfelijke'; in plaats daarvan wordt zijn menselijkheid erkend en wordt hij gezegend met een nieuwe dispensatie, de 'Zeven Wetten van Noach' (9:1-7).
Bereshit is echter niet het laatste woord. Met Bereshit als uitgangspunt, borduren en interpreteren de rabbijnen het oude verhaal in het licht van hun eigen overtuigingen en zorgen. Was Noach rechtvaardig, vragen ze, alleen 'in zijn generatie' omdat de mensen zo slecht waren? Als hij in de tijd van Abraham had geleefd, zou hij dan zo bijzonder zijn geweest? Wat is de betekenis van 'reine' en 'onreine' dieren in een periode voordat de wetten van kasjroet werden uitgevaardigd? Wat vertellen de veranderingen van de goddelijke naam ons over de relatie tussen Gods gerechtigheid en barmhartigheid? (Rasji citeert de opvattingen van de rabbijnen over al deze vragen.)
We kunnen verder gaan, gebruikmakend van de tekst om hedendaagse kwesties aan te pakken, zoals de universaliteit van menselijke waarden (van de zeven wetten) of de noodzaak om de natuur te behouden en het handhaven van een levensvatbare populatie van elke soort.
Zeker, zoals Samuel Noah Kramer schreef (The Sumerians, p. 299): "De wet die voortkwam uit Sion (Jesaja 2:2) heeft misschien niet een paar wortels in de bodem van Sumerië gehad." Voortgekomen uit die wortels heeft hij takken voortgebracht en vruchten gedragen die alleen uit de Sinaï konden komen.
Dr. rabbijn Norman Solomon
Oxford universiteit
Dr. rabbijn Norman Solomon was een Fellow (gepensioneerd) in Modern Jewish Thought aan het Oxford Centre for Hebrew and Jewish Studies. Hij is lid van het Wolfson College en de Oxford University Teaching and Research Unit in Hebrew and Jewish Studies. Hij deed zijn Ph.D. aan de Universiteit van Manchester. Solomon heeft gediend als rabbijn van een aantal orthodoxe congregaties in Engeland en is voormalig voorzitter van de British Association for Jewish Studies. Hij is de auteur van Torah from Heaven.
Gepubliceerd op 19 september 2019 op Thetorah.com
Afbeelding: Noah’s Ark (1846), a painting by the American folk painter Edward Hicks