Ophef over oorlogsarchieven
Onzekerheid en kritiek rond CABR
Gepubliceerd op: 3 april 2025
Het uitstel van de digitale toegang tot het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), “ontneemt de huidige generaties de kans om grip te krijgen op de geschiedenis”, stelt Raymund Schütz, rechtshistoricus, senior onderzoeker bij het Haags Gemeentearchief en docent bij Crescas. Hij pleit voor een combinatie van openbare toegang en begeleiding.
De digitale toegang tot het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) per 1 januari 2025 werd uitgesteld en dat heeft geleid tot onzekerheid en veel kritiek. Dit volgde op een waarschuwing van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat, ondanks de risicoafwegingen van het Nationaal Archief, de mogelijkheid bestaat van privacyschending volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Het maakt geen verschil dat nabestaanden van Joodse slachtoffers, verzetsmensen en collaborateurs na overleg akkoord gingen met de online beschikbaarheid door het Nationaal Archief. Het CABR-archief is voorlopig niet digitaal beschikbaar en kan onder voorwaarden (lichte beperking A) in de studiezaal worden ingezien.
In een artikel in NRC van 7 januari stelt de Algemeen Rijksarchivaris dat de helende werking van kennis uit het oorlogsarchief als uitgangspunt moet worden genomen. Dat pleit voor de digitale beschikbaarheid, maar dat is volgens mij alleen niet voldoende. Hoe kunnen we uit deze impasse komen?
Grootschalige collaboratie
De gevolgen van de bezetting vinden we in omvangrijke oorlogsarchieven met informatie over de strafrechtelijke, humanitaire en vermogensrechtelijke afwikkeling. Het grootste is het CABR, dat de strafdossiers bevat van de collaborateurs: zware gevallen voor de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie als hoger-beroepsinstantie, de dossiers van de tribunalen voor de lichtere gevallen en verder veel stukken zoals ingediende strafklachten die niet tot vervolging hebben geleid.
In de dossiers vinden we gegevens van slachtoffers, zodat deze voor hun nabestaanden belangrijk zijn. De digitale toegang faciliteert het gebruik van allerlei zoektermen, waarmee nieuwe feiten kunnen worden verzameld.
De collaboratie was grootschalig en veel verdachten werden opgepakt. Eind november 1945 meende de minister van Justitie Kolfschoten dat de vervolging "volkomen was vastgelopen." De Bijzondere Gerechtshoven en tribunalen kwamen traag op gang en er werden duizenden ‘lichte gevallen’ vrijgelaten om het systeem te ontlasten. Deze archieven zijn onder moeilijke omstandigheden gevormd én de naoorlogse afwikkeling stond onder grote druk, zodat de inhoud goed moest worden gewogen en geduid.
Een belangrijke collectie is het Oorlogsarchief van het Nederlandse Rode Kruis met gegevens over het lot van oorlogsslachtoffers: Joden, Roma en Sinti, afgevoerde leden van het verzet, omgekomen tewerkgestelden, maar ook die van omgekomen Nederlandse soldaten.
En verder de kampadministraties van Westerbork en Amersfoort, gegevens van omgekomen geallieerden, Duitse militairen en van Nederlandse SS’ers en andere collaborateurs. Dit archief is beperkt openbaar (strenge beperking B) en kan in de studiezaal van het Nationaal Archief worden ingezien.
Ten slotte het Nederlandse Beheersinstituut (NBI): het bevat dossiers van de naoorlogse afwikkeling op vermogensrechtelijk gebied en het daaraan verbonden archief van de Raad voor het Rechtsherstel. Dit archief bevat veel CABR-gegevens en is sinds 2018 openbaar, wat niet heeft geleid tot privacy-klachten.
Het is opmerkelijk dat oorlogsarchieven onder verschillende openbaarheidsregimes vallen: openbaar, beperkt openbaar A en beperkt openbaar B. Ik onderschrijf het pleidooi voor uniforme openbaarheid, omdat daarmee de herinnering en het onderzoek worden gefaciliteerd. Personen die gegevens niet openbaar willen hebben, kunnen een beroep doen op het recht op vergetelheid, volgens artikel 17 van de AVG. Dan worden de persoonsgegevens digitaal verwijderd, maar blijven in de fysieke dossiers gehandhaafd. Deze mogelijkheid komt tegemoet aan de behoefte aan privacy van nabestaanden.
Helende werking
Voor nabestaanden bieden archieven aanknopingspunten om oorlogstrauma’s te overwinnen: de helende werking. Daarvoor is expertise nodig van archivarissen, allereerst omdat archieven feiten bevatten: data, namen, adressen, die verwijzen naar de identiteit van de slachtoffers en daders. Verder omdat proces-verbalen, brieven en andere stukken details bevatten over gebeurtenissen tijdens de bezetting en de naoorlogse afwikkeling.
Deze stukken hebben tekortkomingen, omdat men soms in de verkeerde kaartenbak terechtkwam, er spelfouten zijn gemaakt, adressen zijn verhaspeld en dossiers zijn weggeraakt. Verklaringen zijn gekleurd door de dreiging van bestraffing. De volledige waarheid bestaat niet, maar wel gegevens die dat benaderen. De expertise van archivarissen die de stukken kunnen interpreteren is daarvoor noodzakelijk.
Archieven zijn onvolledig, maar bevatten een stand van zaken die dicht bij de oorlog staat en mijn ervaringen als archivaris van het Rode Kruisarchief met inzage zijn doorgaans positief. De dossierinzage geeft de aanvrager grip op de familiegeschiedenis en door de feiten onder ogen te zien, kan er een catharsis ontstaan: een emotionele zuivering. Vervormingen van het verhaal kunnen worden gecorrigeerd.
In een familie kan het verhaal leven dat opa was veroordeeld als collaborateur, terwijl het dossier zijn vrijspraak bevat. Een dossier met brieven van een vader die navraag doet over zijn vermiste zoon, laat andere nabestaanden beseffen dat vader heeft gezwegen, maar toch veel moeite heeft gedaan om de zoon te vinden.
De vermelding van beroep op een kaart uit de cartotheek van de Joodse Raad geeft een anoniem slachtoffer zijn menselijk gezicht terug. Vermoedens kunnen worden getoetst en onzekerheid wordt zekerheid, al is de balans tussen waarheid en misverstand moeilijk te vinden. De helende werking is alleen mogelijk met een combinatie van archief-technische en emotionele expertise, binnen de context van uniforme toegankelijkheid.
De vraag is: hoe verder, nu de minister van OCW, Eppo Bruins, de online toegang heeft geblokkeerd en de beperkte openbaarheid van de stukken – die na de openbaarheidsbeperking van 75 jaar eindelijk zou aflopen met ingang van 2025 – heeft verlengd. De publicatie van de namenlijst van de dossiers leidde tot veel kritiek, omdat er veel slachtoffers als ‘verdachten’ werden aangemerkt. Het is duidelijk dat er veel schade is ontstaan, die zijn effect heeft op alle oorlogsarchieven.
Openbare toegang en begeleiding
Mijn voorstel zou zijn om de openbare toegang op de hier genoemde oorlogsarchieven toe te passen en ervoor te zorgen dat er op diverse plaatsen expertise beschikbaar is om vooral nabestaanden met hun onderzoek te begeleiden. In Nederland uiteraard bij het Nationaal Archief, zeker bij het NIOD en ook bij enkele regionale historische centra. Verder ook internationaal, omdat de nabestaanden vaak zijn uitgewaaierd over de wereld: denk aan de Verenigde Staten, Israël en Australië. Zij hebben vaak moeite met de Nederlandse taal en hebben extra begeleiding nodig.
Elie Wiesel zei eens: "Silence encourages the tormentor, never the tormented." De uitgestelde openstelling van oorlogsarchieven ontneemt de huidige generaties de kans om grip te krijgen op hun familiegeschiedenis. Dat betekent dat er een zware taak op de schouders van de minister ligt om te zorgen dat de oorlogsarchieven zonder privacyproblemen en met de juiste expertise kunnen worden opengesteld.
Raymund Schütz geeft eind april bij Crescas een cursus Familieonderzoek in oorlogsarchieven. Dit artikel verscheen eerder in De Benjamin, het kwartaalblad van Joods Maatschappelijk Werk (JMW) en is met toestemming integraal overgenomen. Een abonnement op De Benjamin is gratis.
Beeld: Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), Foto © Nationaal Archief