Voorlopig slot

Solange Leibovici

vrijdag 11 april 2014

Op 3 oktober 1940 worden in Frankrijk de eerste maatregelen tegen de Joden van kracht: uitsluiting uit overheidsberoepen en de media, later volgen de vrije beroepen. Op 19 oktober worden de Joden, die nu officieel tot ‘ras’ zijn bestempeld, verplicht zich te melden bij het politiebureau in de buurt waar zij wonen. Dit gebeurt zeer efficiënt: ze worden gerecenseerd in alfabetische volgorde, per nationaliteit, per straat en per beroep. Vanaf 1 maart 1942 moeten ook de kinderen aangegeven worden. Op 29 maart worden Joden verplicht de gele ster te dragen. Op 8 juli wordt het Joden verboden om openbare gelegenheden te bezoeken. Zij worden geweerd uit cafés en bioscopen, op straat worden ze vaak afgeranseld. Vanaf 7 juli 1942 wordt met behulp van de lijsten van de politie de eerste grote razzia voorbereid. Die vindt plaats op 16 juli. Er moeten van Hauptsturmführer Dannecker, een gewaardeerde medewerker van Adolf Eichmann, minstens 20.000 Joden worden opgepakt, die eerst dagenlang in het grote wielerstadion Vélodrome d’Hiver worden geïnterneerd, zonder eten of water en met gebrekkige sanitaire voorzieningen. Het geschreeuw en gehuil van de kinderen is zo erg dat mensen uit de buurt voortdurend klagen. Vervolgens worden ze naar de doorgangskampen gedeporteerd. Vanaf juni worden de eerste konvooien uit de verschillende doorgangskampen op transport gezet.

In de rue Lamartine, waar de familie Leibovici woont, is het leven gewoon doorgegaan. Vader Ghidale heeft zich aan alle verordeningen gehouden. Hij is naar het politiebureau gegaan en heeft de sterren opgehaald. In Frankrijk is er voor een speciaal soort geel gekozen: ‘oud goud’, waarschijnlijk een verwijzing naar het antisemitische vooroordeel dat Joden een grote voorliefde voor geld hebben. En een complot hebben gesmeed om de wereldheerschappij te bemachtigen. Zo staat het tenminste in de Protocollen van de Wijzen van Sion, die oude vervalsing uit het Rusland van de Tsaren die in Frankrijk gretig is gelezen en het oude antisemitisme van nieuwe ‘bewijzen’ voor het Joodse complot heeft voorzien. Op 24 september worden de meeste Roemeense Joden uit Parijs gearresteerd en naar Drancy vervoerd, 1574 slachtoffers waaronder 183 kinderen. Een aantal van hen brengt slechts één dag door in Drancy en wordt op 25 september op transport gezet met konvooi nummer 37. De meeste slachtoffers in dat transport zijn Roemeense Joden (729) en hun kinderen (98), die meestal de Franse nationaliteit hebben. Er zijn verder 125 kinderen in het konvooi, 64 meisjes en 41 jongens, kinderen die van hun familie zijn gescheiden en een tijd in Drancy hebben doorgebracht. Ze zijn ziek, uitgeput, hongerig, angstig, ze zitten onder het ongedierte. Zoals de zevenentachtigjarige Joseph Goldstein, en de tien maanden oude baby Paul Sepolghi. Ze komen 72 uur later in Auschwitz aan, de meesten worden bij aankomst vermoord. Ze worden niet geregistreerd, ze lopen uit de trein meteen door naar de gaskamers. De familie Leibovici met Maurice en de kleine Solange lopen mee. Moeder Malvine heeft steeds gezegd dat ze naar een werkkamp zouden gaan, maar op het laatste moment moeten ze beseft hebben dat de nazi’s heel andere plannen met ze hadden. Van de ongeveer 1000 gedeporteerden in konvooi 37 zullen er in 1945 nog slechts 15 in leven zijn.

Niemand heeft ooit naar de familie Leibovici gezocht. Niemand kent ze, niemand kan zich de familie herinneren. Ze zijn niet in Auschwitz geregistreerd, daarbij is meer dan 90% van de archieven door de Nazi’s vernietigd. In de archieven van Yad Vashem staat alleen Solange, over wie Nelly een getuigenis heeft geschreven. De namen van de ouders en broer van Solange wist ze niet meer. Nelly schreef alleen: ‘gedeporteerd met haar ouders. Is niet teruggekomen, zij ook niet.’ Ik heb zelf de formulieren ingevuld met hun namen en het weinige wat ik van ze wist. Een penibele taak, die voor mij voelde alsof ze nog een keer werden vermoord. Ghidale, de Roemeense kleermaker uit Galati en zijn vrouw Malvine uit de rue Lamartine, toen een gezellige volkse buurt in het 9e arrondissement. Hardwerkende, gewone mensen die aan de achterkant van het gebouw woonden, met zicht op de binnenplaats. De zestien jaar oude Maurice, scholier, een lange jongen die zich niet met zijn zusje en haar buurmeisjes bemoeide, want dat deed een jongen van die leeftijd niet. De kleine tengere Solange, zes jaar, met haar blonde krullenkopje en stralende blauwe ogen, die zo graag met Nelly’s theeserviesje speelde.

Voorlopig stopt mijn verhaal hier. Met dank aan Crescas voor de geboden gelegenheid om het te vertellen. Maar ik ga verder met mijn zoektocht, want ik geef niet op. Ik zal nu beginnen het boek te schrijven, in het Frans, want dat was ook hun taal. De Fondation pour la Mémoire de la Shoah in Parijs heeft toegezegd bij te dragen in de kosten van de publicatie. Die zal er komen. Ze mogen niet vergeten worden.

Columns 2014

Columns 2013

Doneren

Crescas kan niet zonder jouw steun. Met elke donatie, hoe klein ook, steun je onze activiteiten en zorg je dat wij nog meer voor Joods Nederland kunnen betekenen.