De Dam 2011

Naud van der Ven

vrijdag 29 april 2011

De krant Trouw kwam er niet goed uit in haar commentaar op de zelfverbranding op de Dam van de 36-jarige Iraanse asielzoeker Kambiz Roustayi. Wie moet je toelaten tot ons land en wie niet? De krant concludeert dat in de omgang met asielzoekers zich het dilemma samenbalt van een rijk land. “De meeste mensen zijn het erover eens dat Nederland duidelijke regels moet hanteren”, maar het blijft wringen.

En volgens mij houdt dat niet op te wringen, zolang de wereld is zoals die is. Dit kun je niet goed doen.

Wat misschien wel mogelijk is: de spagaat een beetje kleiner maken, of laat ik zeggen de hypocrisie iets verminderen. Met spagaat bedoel ik de discrepantie tussen de vele mensen waarvan je vindt dat je ze moet helpen en de weinigen die je kunt helpen. En met hypocrisie bedoel ik de discrepantie tussen de plechtige omarming van de universaliteit van de mensenrechten en de triviale verdediging van onze lokale leefruimte.

Als ik onderstaand inga op het probleem van de hypocrisie, dan is dat niet omdat daarmee de oplossing van het kernprobleem ook maar een beetje geholpen zou zijn. Dat is meer omdat die hypocrisie een bijkomend probleem vormt dat de discussie over dit soort dingen nog lastiger maakt dan die al is. De omvang van de hypocrisie heeft namelijk alles te maken met de discrepantie tussen de veeleisendheid van universele mensenrechten en de beperkte mogelijkheden van een lokale en etnische gemeenschap.

Goed beschouwd is die kloof gigantisch. Het discours van de mensenrechten schrijft voor dat ieder mens recht heeft op veiligheid, eten, drinken, kleding, onderdak en stemrecht. Als je die claims werkelijk serieus en consequent uitwerkt, botsen die vroeg of laat met de manier waarop we concreet ons bestaan leiden. Namelijk in lokale of nationale gemeenschappen die hun leven hebben ingericht overeenkomstig de opvattingen die daarover binnen de grenzen van die gemeenschap bestaan. Daar is vaak goed over nagedacht, zij kunnen het subtiele product zijn van eeuwenoude evenwichten.

Die opvattingen hebben deels altijd iets particuliers, en dat verdraagt zich slecht met de abstracte, universele idealen van het mensenrechtendiscours. Het is dus geen wonder dat fervente universalisten nationale staten zouden willen opheffen en grenzen willen wissen. De filosoof Alain Badiou stelt bijvoorbeeld: “Werkelijk hedendaagse staten en landen zijn altijd kosmopolitisch, volkomen ‘vaag’ in hun identitaire gedaante”.

Toch hoef je geen reactionair te zijn om een zeker verlangen naar culturele en nationale eigenheid te kunnen waarderen. Kader Abdolah bijvoorbeeld koestert zijn Perzische trots, en vindt tegelijkertijd een beweging zoals die van Wilders wel gezond voor de Nederlandse samenleving. “Als we geen Wilders hadden gehad, dan moest er een ander komen.”

Daarnaast werpen de bovenstaande constateringen een interessant licht op de positie van Israël in de internationale gemeenschap. Zij maken duidelijk waarom bij de meest uitgesproken universalisten de staat Israël zo snel in het beklaagdenbankje belandt. De al genoemde Badiou bijvoorbeeld noemt Israël een land met een archaïsch beeld van zichzelf.

En het is waar, de Joodse traditie heeft gedurende haar hele bestaan, naast de uitwerking van universele idealen, het belang gekoesterd van het etnische verband, van familierelaties, van het belang van territorium. In de hoogtijdagen van het linkse universalistische kosmopolitisme kon dit alleen maar als hoogst verwerpelijk overkomen. Dat leidde in 1975 tot aanvaarding van de ‘zionisme-is-racisme’ resolutie in de Verenigde Naties. En heden ten dage kan dat de afkeuring wekken van het idee van een ‘Joodse democratische staat’. Dat zou bekrompen, anachronistisch, te particulier zijn.

Maar het zou ook wel eens een meer adequate en gezonde vormgeving kunnen zijn van het mengsel van universalistische en particularistische opvattingen waarvan alle landen aan elkaar hangen. Namelijk niet zodanig dat grenzen er eigenlijk niet toe zouden mogen doen en dat je de hele wereld zou moeten opvangen en het toch niet doet. Maar op een manier die recht durft te doen aan het belang van eigenheid en dus van afscherming.

Zoals gezegd, een gemiddelde asielzoeker is daar niet echt mee geholpen. Maar het kan er wel toe bijdragen dat schrijnende discrepanties in ons woordgebruik en ons handelen wat minder scherp worden, bijvoorbeeld die welke Trouw signaleert: “De ene minister noemt Iran een ‘barbaars regime’, en het andere ministerie zet mensen uit naar dat land”.

En uiteindelijk blijkt Israël trouwens helemaal niet zo slecht te scoren in de regio als het gaat om de opvang van asielzoekers uit Midden-Afrika, zie daarvoor mijn blogbericht “Doodgewoon”.

7 + 2 = ?

Columns 2024

Columns 2023

Columns 2022

Columns 2021

Columns 2020

Columns 2019

Columns 2018

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011

Columns 2010

Doneren

Crescas kan niet zonder jouw steun. Met elke donatie, hoe klein ook, steun je onze activiteiten en zorg je dat wij nog meer voor Joods Nederland kunnen betekenen.