Kisch, der rasende Reporter

Leo Frijda

vrijdag 4 februari 2011

Egon Erwin Kisch (1885-1948), der rasende Reporter, mag in deze columns niet ontbreken. De reportages van Kisch zijn nog steeds heel leesbaar en enige tijd geleden is over hem bij Aufbau-Verlag een prachtig boek verschenen, Eine Biographie in Bildern. Op de omslag een foto van Kisch met sigaret, zoals op vrijwel alle foto’s van Kisch het geval is. De titel, eine Biographie in Bildern, doet de inhoud eigenlijk geen recht, want naast het vele beeldmateriaal staan teksten van Kisch en van andere schrijvers. Samen met de foto’s geven ze een indringend beeld van de eerste helft van de vorige eeuw. Kisch als getuige van zijn tijd.

Kisch past goed in deze columns omdat ook hij behoort tot de kring van geassimileerde Joodse schrijvers die hier al zijn behandeld. Nimmer heeft Kisch verdrongen of ontkend dat hij Jood was maar wel is hij, ik citeer één van zijn biografen, zonder gebedsriemen door het leven gegaan. Ook voor Kisch geldt dat in latere jaren het jodendom steeds meer voor hem is gaan betekenen.

Kisch is 29 april 1885 in Praag geboren als zoon van een welvarende Joodse textielkoopman. Dat het de familie Kisch voor de wind ging, is zichtbaar aan het in Eine Biographie in Bildern afgedrukte geboortehuis dat grootvader Jonas Enoch Kisch in 1866 had gekocht. In de twee gouden beren, al buiten het getto gelegen en met een prachtig portaal, door Kisch later in Marktplatz der Sensationen beschreven. Het lag aan dezelfde straat, de Melantrichgasse, waar ook de familie Weltsch woonde.

Daarna zien we Kisch als jonge stadsverslaggever van Bohemia. Zijn daarin verschenen reportages over Praag, Aus Prager Gassen und Nächten, zijn later gebundeld. Naar café Arco kwamen sinds 1908 de jonge Praagse schrijvers, onder wie Werfel, Brod en Kafka. Maar dat café vond Kisch te saai. Kisch vinden we terug in het legendarische en nog steeds bestaande café Montmartre, waar hij in de nachtelijke uren de tango placht te dansen met Anna Cacká, bijgenaamd Emca Revoluce, de koningin van het Praagse nachtleven. Op één van de foto’s staat Emca Revoluce, een leuke meid met een houding van 'kom maar op'.

In 1914 zien we Kisch terug in het uniform van korporaal, natuurlijk weer met een sigaret in de mond. De Eerste Wereldoorlog heeft een blijvende invloed op Kisch gehad. Eén van zijn broers is in die oorlog gesneuveld en zelf heeft hij een granaatverwonding opgelopen. Er is een foto waarop Kisch in een ziekenhuisbed ligt, zelfs dan met een sigaret. Zijn ervaringen aan het front maakten van Kisch een overtuigd pacifist en communist. Het communisme zag hij als de enig mogelijke weg naar een rechtvaardiger samenleving.

In het Wenen van kort na de Eerste Wereldoorlog vinden we Kisch terug als revolutionair, als de leider van de zogenaamde Rode Garde. Het heeft maar enkele weken geduurd. Een aantal schrijvers, Franz Werfel en ook Robert Musil, was ooggetuige en heeft over die periode geschreven. Zo heeft Werfel in zijn boek Barbara of de vroomheid Kisch geportretteerd in de figuur van Ronald Weiss, journalist van naam en revolutionair.

En als journalist en revolutionair is Kisch bekend gebleven. Op de foto’s zien we hem niet alleen in Wenen maar ook in Duitsland, in Frankrijk, in de Sovjet-Unie. En zelfs tot ver buiten Europa. Der rasende Reporter is geboren. Zijn reportages zijn niet alleen goed geschreven maar ook altijd boeiend. Er zitten vaak de nodige anekdotes in, die zo reëel overkomen dat de lezer zich laat meeslepen en graag wil aannemen dat het allemaal waar gebeurd is wat Kisch vertelt. Zo eindigt het verhaal Idylle in Den Haag, de reportage van een bezoek aan de Gevangenpoort, met de ‘toevallige’ ontmoeting tussen Kisch en luitenant Vogel, de moordenaar van Rosa Luxemburg.

Logische fantasie, aldus Kisch, is nodig om feiten met elkaar te verbinden. Kisch kon de feiten zo schikken dat het verhaal onmiskenbaar een bepaalde richting opgaat. Toch bleef zijn werk altijd en in de eerste plaats journalistiek. Dat geldt ook voor zijn reportages uit de Sovjet-Unie. Zijn communistische overtuiging maakte hem niet tot een blinde partijganger. Klaus Mann heeft in zijn autobiografie Kisch een wereldverbeteraar en romanticus genoemd, zij het met marxistisch-materialistischen Grundsätzen.

Op 4 februari 1933 is Kisch in Berlijn. De mooie tijden dat je Kisch met Brecht en met zijn geliefde Jarmila Haasová kon treffen in het Romanische Café zijn voorbij. Vanuit Berlijn schrijft Kisch aan zijn moeder de vooruitziende woorden: niemand kan zeggen of een buitenlander hier een oude Jood zal worden. 28 Februari 1933, een dag na de rijksdagbrand, wordt Kisch in hechtenis genomen en overgebracht naar Spandau. Hij zal 6 mei 1933 door de nazi’s ‘knarsetandend’ worden vrijgelaten, ze moeten wel omdat hij een Tsjechisch paspoort bezit. Enkele dagen daarna, 10 mei 1933, worden in Duitsland de boeken van Kisch verbrand.

In 1934 reist Kisch per schip naar Australië om daar uitleg te geven over de bedreigingen van het nationaalsocialisme. Kisch wordt echter de toegang tot Australië geweigerd, omdat hij een communistische agitator zou zijn. Het wordt een enorme rel, mede omdat Kisch, die het schip niet mocht verlaten, toch op de kade sprong, een afstand van ruim vijf meter, en daarbij, maar helemaal zeker is dat niet, zijn benen brak. Dat trok veel publiciteit, we zien hem op de foto’s met krukken en met sigaret. Uiteindelijk is Kisch, zij het na de nodige rechtszaken, toch toegelaten. Legendarisch is de oneliner van Kisch: my english is broken, my leg is broken, but my heart is not broken.

Kisch had de Australiërs wat te vertellen. Hij wijst hen op het gruwelijke regime van Nazi-Duitsland en al in 1934 laat hij niet onvermeld: Die Juden hat man unterdrückt und misshandelt, sie wurden durch die Strassen geschleppt, brutal geprügelt und umgebracht, und ihre Eigentum wurde beschlagnahmt.

Voor Joodse schrijvers was er geen mogelijkheid meer om in Duitsland hun boeken te publiceren. Het gold ook voor Kisch. Dieser Prager Jude zählt zu den gehässigtsten Feinden des neuen Reiches, schreef men. Kisch kwam mede daarom regelmatig naar Amsterdam. Nederland heeft in die tijd, ik heb het vaker beklemtoond, een belangrijke rol gespeeld bij het publiceren van de boeken van verbannen schrijvers. Bij Allert de Lange verscheen zijn Geschichten aus sieben Ghetto’s dat begint met het verhaal Auswanderer, derzeit Amsterdam. Kisch koos in 1934 uitdrukkelijk voor een bundel met louter Joodse verhalen. Eerder had hij slechts enkele verspreide verhalen met een Joods onderwerp geschreven. Bijvoorbeeld het poëtische Der tote Hund und der Lebende Jude. Of het verhaal Der Golem auf der Spur.

In de eerste uitgave van Geschichten aus sieben Ghetto's uit 1934 staan tekeningen van Paul Urban, een Duitse Jood die naar Amsterdam was gevlucht en omslagen tekende voor de boeken van Allert de Lange en Querido. Urban is in 1936 naar Moskou gegaan. In de zomer van 1937 is voor het laatst iets van hem vernomen.

Kisch heeft uiteindelijk ook Praag moeten verlaten en is, via Frankrijk en de VS, naar Mexico gegaan. Hij heeft daar van 1940 tot 1946 de sjoa overleefd. Voor veel anderen geldt dat helaas niet, onder wie twee van zijn broers. 21 Maart 1946 keert Kisch terug naar Praag. Hij kan slechts zeggen: Ich habe viele Tote getroffen... En in een brief schrijft hij: Prag ist voll von Freunden, die nicht mehr leben, jedes Haus, jede Strassenecke drängt Tränen in die Augen. Kisch is geestelijk en lichamelijk op. Toch neemt Kisch, de schrijver die zonder gebedsriemen door het leven is gegaan, nog één functie aan: erevoorzitter van de (progressieve) Joodse gemeente van Bohemen en Moravië. En in Eine Biographie in Bildern staat een hoogst ontroerende foto van Kisch op leeftijd. Op de Joodse begraafplaats in Praag, bij het graf van zijn grootvader Jonas Kisch. Zelf zal Kisch 31 maart 1948 aan een hartaanval overlijden.

Tot slot zijn verhaal Indiodorf unter dem Davidstern. Het staat in Entdeckungen in Mexiko uit 1946. Kisch beschrijft daarin hoe hij naar voren komt om kaddisj te zeggen:

Meine Eltern, die ihr Leben im Bährenhaus der Prager Altstadt verbrachten, ahnten nicht, dass ihre Söhne einmal aus dem Bärenhaus verjagt sein würden, nach Mexiko der eine, nach Indien der andere und die beiden, die dem Hitlerterror nicht entfliehen konnten, in unbekannte Stätten unvorstellbaren Grauens. Meine Gedanken schweifen weiter, Verwandte, Freunde, Bekannte und Fremde, Opfer Hitlers, alle haben Anspruch darauf, dass ihrer im Totengebet gedacht werde.

8 + 1 = ?

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011

Columns 2010

Columns 2009

Doneren

Crescas kan niet zonder jouw steun. Met elke donatie, hoe klein ook, steun je onze activiteiten en zorg je dat wij nog meer voor Joods Nederland kunnen betekenen.