Simone Veil

Leo Frijda

vrijdag 28 augustus 2009

Simone Veil heeft haar autobiografie, Mijn leven, in een ingetogen stijl geschreven. Niettemin en misschien zelfs wel daardoor geeft ze in het eerste deel van haar boek een aangrijpend beeld van haar jeugd en van de donkere tijden van bezetting en deportatie, een voor haar verdere leven beslissende tijd. Maar het tweede gedeelte van haar boek, haar gang door de Franse en Europese politiek, komt niet hemaal uit de verf. Het is niet erg spannend geschreven en je hebt steeds het gevoel dat ze nog wel meer te vertellen heeft. En dat is jammer, want Simone Veil heeft veel en belangrijk werk verricht, als minister van volksgezondheid in Frankrijk en als eerste voorzitter van het Europese parlement. Als minister van volksgezondheid heeft ze de in Frankrijk omstreden wet ter legalisering van abortus door het parlement geloodst. Ze deugt. Op latere leeftijd heeft ze goed werk verricht als voorzitter van de stichting ter herinnering aan de Sjoa, de stichting die in Frankrijk het van de Joden geroofde geld beheert en verdeelt. Ze werd voorzitter, schrijft ze, omdat ze een ex-gedeporteerde was en tevens onafhankelijk, lid van geen enkele Joodse organisatie. Op 21 november 2008 is Simone Veil opgenomen in de Académie Française. Op 81- jarige leeftijd.

Simone Veil is dus geboren in 1927. In Nice. Ze was de dochter van André Jacob en Yvonne Steinmetz. Simone Veil beschrijft het gezin, vader, moeder, één zoon en drie dochters, als een geassimileerde Joodse familie, patriottisch en niet-religieus. Als ze na de oorlog haar man Antoine Veil ontmoet, beschrijft ze diens familie op dezelfde manier: niet-religieuze, zeer ontwikkelde Joden die van Frankrijk hielden, waaraan ze hun integratie te danken hadden.

Haar vader was er trots op dat de Joden het volk van het Boek waren. Het betekende voor hem dat ze konden denken en schrijven. Men las in de familie Jacob de Franse klassieken, Michel de Montaigne, Jean Racine en ook Émile Zola en Anatole France. ‘Als ik denk aan die gelukkige vooroorlogse jaren verlang ik er intens naar terug’.

Toch wist men zich ook deel van de Joodse gemeenschap en men maakte daar geen geheim van. Haar moeder hield zich vanaf 1934 bezig met de opvang van de vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk. Maar toen was het paradijs uit de kinderjaren al bezig ten onder te gaan. En alles veranderde radicaal toen, na de Italianen, op 9 september 1943 de Duitsers Nice binnentrokken. Ook voor de familie Jacob. In maart 1944 zijn ze aangehouden. Eerst na de oorlog bleek dat haar vader en haar broer op transport naar Estland waren gesteld en vermoedelijk daar zijn omgekomen. Hoe is nooit bekend geworden. Eén van haar zusters is in het verzet gegaan en is uiteindelijk in Ravensbrück terecht gekomen. Ze heeft de oorlog overleefd. Simone, haar moeder en haar andere zuster zijn vanuit Drancy naar Auschwitz gedeporteerd. Ze zijn daar op 15 april 1944 aangekomen. Simone en haar zuster hebben het overleefd, de moeder niet.

De beschrijving van haar tijd in Auschwitz en van de barre tocht van Auschwitz langs verschillende andere concentratiekampen, Mauthausen, Bergen-Belsen, is onopgesmukt. Ze heeft het altijd van belang gevonden te vertellen wat haar toen is overkomen, in de hel, schrijft ze. Wilskracht en ook toeval hebben haar in alle ellende geholpen om toch in leven te blijven. Bij het overlijden van haar moeder, aan tyfus, schrijft ze: ‘Ze heeft me bezield en de wil om te handelen gegeven’.

Uit haar boek licht ik twee passages. Ze schrijft dat ze tegen koningin Beatrix haar bewondering erover uitsprak dat koningin Wilhelmina in mei 1940 onmiddellijk naar Londen was vertrokken. Koningin Beatrix moet haar toen hebben geantwoord dat dit niet zo eenvoudig is en dat er ook veel kritiek op is omdat Wilhelmina haar volk in de steek zou hebben gelaten. Simone Veil koppelt dit gesprek aan het door haar herhaald beklemtoonde feit dat in Nederland verhoudingsgewijs veel meer Joden zijn omgebracht dan in Frankrijk. ‘Gezien het politieke vacuüm dat in Nederland heerste, zijn Joden er heel vaak verraden. Dat was het geval met Anne Frank.’ Het is wel heel kort door de bocht. Natuurlijk hebben ook anderen het standpunt ingenomen dat de aard van het bezettingsregiem en het feit dat de Duitsers een goed werkend overheidsapparaat konden overnemen, mede van invloed is geweest op het verhoudingsgewijs groot aantal Nederlandse Joden dat de sjoa niet heeft overleefd. Maar er valt wel wat meer over te zeggen. Bovendien was de situatie in Frankrijk en in Nederland ook om andere redenen nogal verschillend. De discussie over dit onderwerp is nog niet verstomd. Tegen januari 2010 is een nieuw boek aangekondigd van twee onderzoekers, Pim Griffioen en Ron Zeller, over Jodenvervolging in Nederland, Frankrijk en België, 1940-1945, overeenkomsten, verschillen, oorzaken.

Simone Veil haalt in haar autobiografie bovendien plotseling fel uit naar Hannah Arendt. Ineens niet meer ingetogen. Wat Hannah Arendt over de collectieve verantwoordelijkheid en de banaliteit van het kwaad naar voren heeft gebracht, noemt Simone Veil ‘het masochisme van intellectuelen. Zeggen dat iedereen schuldig is, komt erop neer dat men zegt dat niemand het is. Het is de wanhopige poging van een Duitse die tracht tot elke prijs haar land te redden en de verantwoordelijkheid van de nazi’s te laten opgaan in een meer diffuse, zo onpersoonlijke verantwoordelijkheid dat dit uiteindelijk niets meer betekent.’ Onheuse en ongenuanceerde kritiek.

Collectieve verantwoordelijkheid en collectieve schuld zijn geen eenvoudige begrippen en daarover schrijven gaat deze column te buiten, maar het zijn geen begrippen die zonder meer kunnen worden weggewimpeld. Simone Veil heeft op 26 januari 2006 de ‘Nooit meer Auschwitz’ lezing gehouden. Deze indrukwekkende lezing is op de website van het Auschwitz Comité te vinden. Ze gaat diep op haar onderwerp in en ze laat haar persoonlijke betrokkenheid doorklinken in haar algemene gedachtegang. En wat zegt Simone Veil in deze lezing? Zowel in Frankrijk als in Nederland was de eerste mythe die tot stand kwam die van het verzet, die vele jaren de werkelijke verantwoordelijkheid voor de deportatie van de Joden van deze landen maskeerde. De erkenning van de verantwoordelijkheid is langzaam tot stand gekomen, samen met het gevoel van collectieve schuld dat ons heden ten dage nog plaagt.

Verbijsterend is dat het begrip ‘de banaliteit van het kwaad’, door Hannah Arendt gebruikt als ondertitel voor haar boek over het proces Eichmann, kennelijk nog steeds tot misverstanden leidt. Hannah Arendt heeft geconstateerd dat Eichmann een zo te zien ‘normaal’ mens was, maar tevens een mens die niet in staat was recht van onrecht te onderscheiden. Afkomstig uit een burgerlijk milieu en zonder uitzichten op een daarbij passende loopbaan vond Eichmann in het bureaucratische derde rijk een omgeving die hem kansen bood om zich te ontplooien. Eichmann plooide zich echter geheel naar zijn omgeving. De samenhang tussen zijn onvoorwaardelijke keuze voor de groepering waaraan hij zich verbond en zijn onmacht om zich ook maar enigszins in andere mensen in te denken, maakte hem uiteindelijk tot de organisator van de sjoa. Hannah Arendt constateert dat Eichmann niet in staat was te denken. Naar de kern is dat de banaliteit van het kwaad zoals Hannah Arendt het zag. De vreselijke uitkomst van de banaliteit van het kwaad, beklemtoont Hannah Arendt, is het schipbreuk leiden van het eigen denken. Deze belangrijke notie, zo voeg ik hier aan toe, doet niets af aan het radicale kwaad van de sjoa en aan de verantwoordelijkheid van degenen die daaraan hebben meegedaan.

Hannah Arendt is altijd zelfstandig blijven denken. Onafhankelijkheid kenmerkt Simone Veil gelukkig ook.

Simone Veil, Mijn leven, Uitgeverij Atlas, 2009.

7 + 1 = ?

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011

Columns 2010

Columns 2009

Doneren

Crescas kan niet zonder jouw steun. Met elke donatie, hoe klein ook, steun je onze activiteiten en zorg je dat wij nog meer voor Joods Nederland kunnen betekenen.